dag 11.
rustdag
Miša moet
om zeven uur vertrekken naar een school op 150 kilometer van Praag om daar een
uurtje over Shakespeare les te geven. Ik sta op om samen met haar een koffie te
drinken. Niet dat ik dat bij de ochtendkoffie altijd doe wanneer de gelegenheid
daartoe zich aandient, maar het gesprek draaide op W.G. Sebald uit. ‘He’s my
favourite author!’ Dat verbaast me niet, ook al heeft ze in haar boekenkast
enkel Austerlitz en Saturnus staan. Ze vertelt van de voettocht
die ze in East-Anglia maakte, langs de plekken die in De ringen van Saturnus
worden aangedaan. Wanneer Miša vertrokken is, kruip ik nog even in bed. Ik heb
de instructies die ik met betrekking tot de deur van het appartement en de
voordeur heb gekregen zorgvuldig opgeslagen: het is hier uitkijken voor
diefstal. Tegen negen uur vertrek ik richting Oude Stad (Staré Mĕsto). De tram zet mij af bij Malostranská, dat is al
vlakbij de Moldau, maar nog op de linkeroever. (…) We hebben om half vier
afgesproken in de Leica-galerie aan de Školská genaamde straat, tussen het
nieuwe stadhuis en het Wenceslasplein. Voor mij strekt zich een zee uit van zes
volledige uren om te slenteren en vrijwillig te verdwalen – wat mij nog altijd
de beste manier lijkt om kennis te maken met een stad. Ook al zal het de hele
dag miezeren.
Ik loop even binnen in het Kafkamuseum, nog op de linkeroever,
maar bedenk me terwijl ik in de shop aan het neuzen ben: mijn argwaan overtroeft
mijn nieuwsgierigheid en ik besluit dat het museum wellicht niet veel meer is dan
een tourist trap. En, bovendien, wat
heb ik met Kafka dat ik mij een uur, dat ik beter aan het verkennen van een mij
onbekende stad kan besteden, zou buigen over een vulpen of een manuscript of
een haarlok? Ik steek de Karelsbrug over, waar de eerste kramers al hun tenten
beginnen op te zetten en de eerste bedelaars neerknielen en hun hoofd in hun
uitgestoken armen verbergen. Het ‘MUSEUM of medieval TORTURE instruments’ aan
de overkant laat ik ook maar voor wat het is.
In een van de synagoges in de
Joodse buurt staan op alle binnenmuren de namen van de tallozen die werden
afgevoerd kunstig gekalligrafeerd. Esthetiek van de onvoorstelbaarheid. Niemand
kan het besef aan van de pijn en de angst die achter elke naam schuilgaan – en het
is precies dat onvermogen, niet de pijn en de angst, dat hier door die
duizenden letters en cijfers wordt gespeld. In kijkkasten zien de bezoekers –
alle mannen krijgen bij de ingang een papieren keppeltje aangereikt – de
obligate relicten: brillen, schoenen, schamele reiskoffertjes,
kindertekeningen. Didactiek van de gruwel, er wordt duchtig ingehakt op het gemoed. Dezelfde brillen en schoenen tref je overigens aan in elk aan de deportaties
gewijd herdenkingshuis. Het zijn clichés geworden, hun zeggingskracht moet het
hebben van de grote hoeveelheden waarin ze worden gepresenteerd. In de
gebedsruimte van de synagoge zijn de parafernalia van de Joodse eredienst
tentoongesteld: gebedsriemen, zevenarmige kandelaars, de Thora etcetera. Rijen
schuiven langs de bezienswaardigheden, en daarna over de paden op de
begraafplaats waar de eeuwenoude zerken over en door elkaar heen wegzakken in het
Praagse alluvium. Hier en daar, waar de bezoekers erbij konden, werd een zerk met
keitjes opgeluisterd.
Ik kan met mijn ene toegangsticket drie van die synagoges
bezoeken, maar ik houd het na die eerste voor bekeken en begin aan een
cirkelgang door het labyrint van straten en straatjes. Er heerst een toeristische
drukte van belang: hele groepen achter een gids-met-paraplu aan, tientallen
winkeltjes die allemaal dezelfde kleurrijke brol verkopen, restaurants en cafés
die nog meer geld uit de toeristenbeurzen hopen te kloppen. Hoe moet het er
hier ‘s zomers aan toe gaan als het nu al, op een regenachtige dag half mei, zo
druk is? Ik kom tot drie keer toe op hetzelfde plein uit, het Staromĕstské nám.
In een boekhandel vind ik de Tsjechische vertaling van Logies in een landhuis, Sebalds postuum uitgegeven essaybundel, die ik niet in Miša’s kast heb zien staan. (...)
In een boekhandel vind ik de Tsjechische vertaling van Logies in een landhuis, Sebalds postuum uitgegeven essaybundel, die ik niet in Miša’s kast heb zien staan. (...)