Op een elegant kastje met kromme pootjes en ingelegd
ivoren snijwerk stonden een twintigtal flesjes parfum, waarvan er enkele
openstonden. ‘Cythère’ zag hij en ‘Vendôme’ en de buikige, gele fles ‘Santeuil’.
Over de driedubbele, gouden gleuf op de rand van het kastje lagen zijden sjaals
en een sponshanddoek, waar lippenrood aan zat. Op een divan in de hoek lagen
twee vrouwenslips in zwarte kant, een onderjurk in rose satijn en kousen in
zwarte netten, zoals music-halldanseressen tot de liezen dragen.
Hugo Claus, De
hondsdagen, 45