190512
dag 8. Straubing (D) – Kdyně
(CZ) – 92 km (a)
De dagen
beginnen door elkaar te lopen. Steeds moeizamer herinner ik me ‘s avonds door
welke landschappen ik ‘s morgens reed, laat staan dat de namen mij voor de
geest blijven staan van de plaatsen waar ik passeerde of waar ik even halt
hield om een koffie te drinken, te picknicken of een plaspauze in te lassen –
die drie zijn ongeveer de enige redenen waarom ik nog van mijn fiets stap,
zelfs foto’s neem ik steeds vaker zonder te stoppen. Het totale aantal indrukken
wordt te groot, mijn harde schijf raakt vol, tijdens het fietsen denk ik
meestal aan helemaal niets. Ik reageer dan ook compulsief op plotse
gewaarwordingen of dingen die mij irriteren of aan het schrikken brengen, zoals
een auto die mij onverwacht dicht voorbijscheurt, een hond die aanslaat, een te
hoge boord bij het begin van een door een zijstraat onderbroken fietspad of de
valse glimlach van een verkiezingskandidate op een van de talrijke affiches. Ik
steek dan een middelvinger uit naar een onbekeken achteruitkijkspiegel, kan een
luide vloek niet onderdrukken, of glimlach vals terug.
De jongen
die vanmorgen in het hotel mijn fles met water bijvulde, zal er niet lang
blijven – dat zie je zo gebeuren. Jammer want wat een uitgelezen kans is het om
als jongeman ‘met een migratieachtergrond’ in zo’n chique onderneming te mogen
werken. Maar ja, het is zondagochtend, en ik had hem eerder al met een zuur
gezicht in gescheurde jeans de trap zien opgaan, om deze even later in keurig –
niet-Beiers! – oberkostuum terug af te dalen, maar zo opzichtig tegen zijn
goesting dat het wel leek alsof hij net zijn C4 had gekregen. Aan hem vroeg ik
dus om water – kon ik het weten dat hij van de Sprudelwasser-kraan
tapte. ‘Daar moet u voor betalen,’ zei de zaakvoerder, die toevallig net op dat
ogenblik binnenwaaide. ‘Geen probleem,’ antwoordde ik, en ik zocht al naar mijn
portemonnee. Maar toen schatte de man de situatie in: ik had helemaal geen
spuitwater gevraagd, gewoon kraantjes- ofte leidingwater. Ik wilde nog het vel
van de jongen redden, maar ik begreep uit de gelaatsuitdrukking van de baas dat
hij dit soort onhandigheden al eerder bij zijn werknemer had vastgesteld, en
dat hij nu al wist dat er nog meer zouden volgen. Ik hoefde niet te betalen en
kreeg een goede reis toegewenst. Of de jongen een reprimande mocht incasseren,
daar heb ik het raden naar, maar het incident komt vast en zeker op de
debetzijde van zijn conto.
Het is
droog, maar koud. De wind zit tegen. Vanaf Straubing gaat het richting Cham
voortdurend in stijgende lijn: ik moet het Bayerischer Wald over. Het duurt tot
het uur van de picknick eer ik Cham bereik. De burgerij slentert op deze oeverloze
zondagvoormiddag over het plein. Een paar donkerhuidige mannen bezetten de
zitbanken bij het meeneemboekenbibliotheekje, zoals je er hier heel dikwijls
een ziet. Ze zitten daar niet over een boek maar wel over hun smartphone
gebogen. Cham maakt op mij een treurige indruk. De ongetwijfeld erg dure
fontein vermag met zijn gestage herhaling van een hele cyclus van diverse
spuitmanoeuvres de sfeer niet bij te spijkeren. Aan alles is voelbaar dat het
plaatsje dicht bij de grens met het voormalige Oostblok ligt: de etalages, de
leegstand, de kwaliteit van het wegdek…