190516
dag 12.
Praag (CZ) – Ústí nad Labem (CZ) – 126 km
Miša is bij
het ontbijt in een opperbeste stemming. (…) Het afscheid is emotioneel, maar
wel zeer hartelijk. Ik ben doordrongen van het besef dat ik deze vrouw
wellicht, of misschien, nooit meer zal terugzien. Wanneer zij in de andere
richting dan deze die ik uit moet op het trottoir weg stapt, maak ik nog een
laatste foto van haar (…). Al is die foto misschien niet nodig want dat beeld
is op mijn netvlies gebrand en gaat daar voorlopig niet weg.
Het kost me
nogal wat moeite en tijd om Praag via de rechteroever te verlaten. Pas later op
de dag zal ik inzien dat ik beter de linkeroever had gekozen. Ik moet door een
parkgebied, een zone waar nieuwe torengebouwen verschijnen, de buitenwijken…
Tot ik bij een plek aankom waar in een van de rivier afgezonderd bassin aan
wildwaterkanoën wordt gedaan. Daar houd ik halt om dat zigzaggende gepeddel
gade te slaan (…).
Ik volg de
hele dag de rivier: eerst de Moldau en dan, voorbij het punt waar de Moldau in
de Elbe is gestroomd, de Elbe. (Op basis waarvan wordt beslist om het vervolg
Elbe te noemen, en niet Moldau?) Al snijd ik op de middag ter hoogte van
Veltrusy wel de meander van Mĕlník af. Zo kan het gebeuren dat ik op het
speelpleintje van Černuc of all places een plaatsje vind om te
picknicken: brood, kaas, worst – en dan zijn er die zeggen op basis van deze
stukjes dat er aan mij een culinair recensent verloren is gegaan. De streek is
hier troosteloos, het verkeer gekmakend. Maar de zogenaamde fietspaden langs de
rivier zijn dat ook. Ze zijn zo slecht dat je op den duur blij bent als er een
eindefietspadverkeersbord opduikt: beter geen dan zo een fietspad. Ook al
betekent dit dat je opnieuw tussen de auto’s terechtkomt. Maar daar rijd je
tenminste op asfalt. Op de fietspaden ligt er soms ook asfalt, jazeker, maar
dat is meestal erg gehavend door putten en barsten en opstuwende boomwortels.
Bovendien is de bewegwijzering voor de fietsers in het bijzonder maar ook voor
alle verkeer in het algemeen hier in Tsjechië op het pesterige af inconsequent
en in elk geval ontoereikend. Dat en alleen dat verklaart dat ik vandaag tot
drie keer toe de verkeerde richting word uitgestuurd, wat goed is voor zeker
tien extra kilometers.
Al bij al
is dit een grijze dag, zonder geschiedenis, in een streek die misschien wel
mooi had kunnen zijn maar dat niet is en alleen maar groezelig en grauw, door
het onvermogen c.q. de onwil van zijn bewoners. Het hoogtepunt van de dag is mijn
waarneming van een op het Elbewater vissende rode wouw.
Ik kom
voorbij Terezín, beter bekend als Theresienstadt. De vorige keer dat ik hier
kwam, was dat ook onbedoeld. Ik bedoel: het was ook toen, net als nu, helemaal
niet mijn intentie om er naartoe te gaan, het lag gewoon op de weg. Deze
garnizoensstad is een gruwelijk, intriest oord. Ik heb echt geen zin om de site
nog eens te bezoeken. Maar ik fiets toch even door het publieke deel. En bij de
begraafplaats voor de poort van het afgesloten en betalende (!) gedeelte, houd
ik halt voor wat je een bezinningsmoment zou kunnen noemen. Ik leg een keitje
naast enkele andere op een van de grafstenen.
Half zes is
het wanneer ik in Ústí nad Labem aankom. In het fietsersinformatiecentrum – er
wordt hier zoals op vele andere plaatsen gemikt op fietstoerisme –
word ik geholpen aan een overnachtingsplaats: er is nog een kamer vrij in Hotel
na Rychtĕ. Omdat het restaurant er te lawaaierig is, ga ik de straat op,
eet een hamburger en maak enkele foto’s, onder meer van de schots en scheve
voorgevel van de kerk. Een jeugdbeweging is er bezig met een demonstratie
metaalbewerking. Ik maak een wandeling door de verlaten brede straten van
de stad, heb oog voor bizarre gebouwen die zijn ontsproten aan de zonder enige
twijfel verwarde geesten van plaatselijke ‘hedendaagse’ architecten.