zondag 2 juni 2019

graag Praag 8

190510
 
dag 6 * Leipheim (D) – Ingolstadt (D) – 138 km (a)

Toen ik opstond, regende het. De voorspellingen op tv waren ongunstig. Desalniettemin heb ik vandaag nauwelijks regen gehad. Ik heb het wel zíen regenen: redelijk nabije wolken die braken. Pas helemaal op het eind van de rit, wanneer ik in Ingolstadt al aan het zoeken was naar een hotel, is het dan toch beginnen te regenen. Maar ik heb geluk, ook wat dat betreft!


Vandaag reed ik over de Lech. De naam van de rivier kwam mij bekend voor en inderdaad: de Lech, is dat niet die in de Oostenrijkse Alpen ontspringende rivier waaraan het gebouw lag waar ik als twaalfjarige ooit op schoolkamp ging? Het Lechtal, inderdaad. Reutte, de nachtelijke rit in de bus daarnaartoe. Ik was twaalf en had nog nooit een berg van dichtbij gezien. Ik herinner me nog altijd hoe ik niet begreep hoe het kon dat er zo hoog in de lucht lichten waren. Sterren konden het niet zijn, daarvoor schenen ze te fel. Maar wat was het dan wel? Pas toen er een van die lichten bewoog, het was een koppel koplichten bij nader inzien, met een lichtkegel die in het duister tastte, begreep ik dat daar een auto reed, veel hoger dan het niveau waarop de bus reed. En ‘s anderendaags, toen ik de bergen voor het eerst echt zag, drong het tot mij door dat de onbeweeglijke lichten, die ik voor sterren had aangezien, hoorden bij de huizen die her en der op de dalwanden verspreid lagen. Dat was in 1973.

Ik heb nu al zes keer een koekoek gehoord. Dat doet er mij aan denken dat ik toch wel graag ooit nog eens dat koekoeksklokkenmuseum in Furtwangen zou willen bezoeken. En het brengt mij opnieuw de situatie voor de geest aan de kassa van de supermarkt in Sigmaringen. Er stond een verhaal aan de kassa, kant-en-klaar. Ik was mijn aangekochte proviand aan het inpakken, toen een oude man me aansprak over zijn aankoop: een polshorloge dat duidelijk voor een vrouw bestemd was. Een late vlam?, wie zal het zeggen. Erg ongerust, bijna in paniek eigenlijk, meldde hij me dat het horloge niet werkte. Ik probeerde de man duidelijk te maken dat ik hem niet kon helpen, maar hij bleef aandringen. Ik wees naar een van de caissières en maakte dat ik uit de voeten kwam. Achteraf pas drong de draagwijdte van het voorval tot me door: een oude man – ik schatte hem tachtig jaar of misschien zelfs meer – die een uurwerk koopt en bijna in paniek slaat omdat hij vaststelt dat het niet functioneert.

De rit van vandaag verloopt geschiedenisloos. Ik begin de dagen en de landschappen door elkaar te halen. Ik denk aan niets terwijl ik fiets. Ik noem het eufemiserend een zen-ervaring om mezelf aan te praten dat het zin heeft, maar ik ben me ervan bewust dat je het ook gewoon een leeg en nutteloos tijdverdrijf zou kunnen noemen. Dat gevoel kwam samen, en kreeg een weerwoord, toen ik helemaal aan het eind van mijn reis, in Deventer denk ik dat het was, samen met een mevrouw voor het oversteeklicht stond te wachten. Ze bekeek mij, en mijn fiets, en vroeg waar ik vandaan kwam. Uit Praag, antwoordde ik naar waarheid. Ze keek me bewonderend aan. En wat is het doel van de reis?, vroeg ze. Ik zei: ‘Moet dat dan, een doel?’ Ze schrok even, maar sprak toen de enige juiste woorden. ‘Neen, dat moet niet.’ En zo is het.