190510
dag 6 *
Leipheim (D) – Ingolstadt (D) – 138 km (a)
Toen ik
opstond, regende het. De voorspellingen op tv waren ongunstig. Desalniettemin
heb ik vandaag nauwelijks regen gehad. Ik heb het wel zíen regenen: redelijk
nabije wolken die braken. Pas helemaal op het eind van de rit, wanneer ik in
Ingolstadt al aan het zoeken was naar een hotel, is het dan toch beginnen te
regenen. Maar ik heb geluk, ook wat dat betreft!
Vandaag
reed ik over de Lech. De naam van de rivier kwam mij bekend voor en inderdaad:
de Lech, is dat niet die in de Oostenrijkse Alpen ontspringende rivier waaraan
het gebouw lag waar ik als twaalfjarige ooit op schoolkamp ging? Het Lechtal,
inderdaad. Reutte, de nachtelijke rit in de bus daarnaartoe. Ik was twaalf en had
nog nooit een berg van dichtbij gezien. Ik herinner me nog altijd hoe ik niet
begreep hoe het kon dat er zo hoog in de lucht lichten waren. Sterren konden
het niet zijn, daarvoor schenen ze te fel. Maar wat was het dan wel? Pas toen
er een van die lichten bewoog, het was een koppel koplichten bij nader inzien,
met een lichtkegel die in het duister tastte, begreep ik dat daar een auto
reed, veel hoger dan het niveau waarop de bus reed. En ‘s anderendaags, toen ik
de bergen voor het eerst echt zag, drong het tot mij door dat de onbeweeglijke
lichten, die ik voor sterren had aangezien, hoorden bij de huizen die her en
der op de dalwanden verspreid lagen. Dat was in 1973.
Ik heb nu
al zes keer een koekoek gehoord. Dat doet er mij aan denken dat ik toch wel
graag ooit nog eens dat koekoeksklokkenmuseum in Furtwangen zou willen bezoeken.
En het brengt mij opnieuw de situatie voor de geest aan de kassa van de
supermarkt in Sigmaringen. Er stond een verhaal aan de kassa, kant-en-klaar. Ik
was mijn aangekochte proviand aan het inpakken, toen een oude man me aansprak over
zijn aankoop: een polshorloge dat duidelijk voor een vrouw bestemd was. Een
late vlam?, wie zal het zeggen. Erg ongerust, bijna in paniek eigenlijk, meldde
hij me dat het horloge niet werkte. Ik probeerde de man duidelijk te maken dat
ik hem niet kon helpen, maar hij bleef aandringen. Ik wees naar een van de
caissières en maakte dat ik uit de voeten kwam. Achteraf pas drong de
draagwijdte van het voorval tot me door: een oude man – ik schatte hem tachtig
jaar of misschien zelfs meer – die een uurwerk koopt en bijna in paniek slaat
omdat hij vaststelt dat het niet functioneert.
De rit van
vandaag verloopt geschiedenisloos. Ik begin de dagen en de landschappen door
elkaar te halen. Ik denk aan niets terwijl ik fiets. Ik noem het eufemiserend
een zen-ervaring om mezelf aan te praten dat het zin heeft, maar ik ben me ervan
bewust dat je het ook gewoon een leeg en nutteloos tijdverdrijf zou kunnen
noemen. Dat gevoel kwam samen, en kreeg een weerwoord, toen ik helemaal aan het
eind van mijn reis, in Deventer denk ik dat het was, samen met een mevrouw voor
het oversteeklicht stond te wachten. Ze bekeek mij, en mijn fiets, en vroeg
waar ik vandaan kwam. Uit Praag, antwoordde ik naar waarheid. Ze keek me
bewonderend aan. En wat is het doel van de reis?, vroeg ze. Ik zei: ‘Moet dat
dan, een doel?’ Ze schrok even, maar sprak toen de enige juiste woorden. ‘Neen,
dat moet niet.’ En zo is het.