190522
dag 18. Almelo
(NL) – Zeist (NL) – 130 km (b)
Jan-Willem
blijkt te wonen in een appartement (flet) dat deel uitmaakt van een
appartementsgebouw (ook flet) dat heel erg door Le Corbusier
geïnspireerd lijkt. Het gebouw doet me denken aan diens Cité radieuse in Marseille. Ook De Stijl is aanwezig. Dit
socialewoningenblok, waarin tientallen verschillende nationaliteiten resideren,
dateert van de jaren zeventig. Er zijn plannen om het te vervangen door een
nieuw gebouw – maar voorlopig blijft het bij plannen. Jan-Willem vertelt over
het samenleven met al die verschillende mensen en, wanneer we zijn halfverduisterde
en gezellig ingerichte woonst hebben betreden, over zijn boeken en kinderen –
beide onderwerpen worden met veel liefde behandeld –, over zijn huidige
situatie (professioneel en relationeel), over zijn schrijven... (…) Jan-Willem
is een lieve, bezorgde, zeer ernstige en uitermate verstandige man (…). Hij gebruikt
mooie woorden en uitdrukkingen, zoals ‘fuik’, ‘crux’, ‘zoden aan de dijk
brengen’ en ‘in het gelid staan’. Dat laatste zegt hij van de bomen in het door
mensen aangelegde bos waar hij vaak gaat wandelen. Ik kan niet aan de
verleiding weerstaan en drink ondanks de mijzelf opgelegde alcoholstop, waar ik
mij gedurende de hele reis aan heb gehouden, twee biertjes. Jan-Willem vertelt
ook nog over zijn geloof (en over dat van zijn vader, een beroepsmilitair die
van zijn geloof viel toen bleek dat zijn kerk tegen kernwapens was), over zijn
onderbroken studies en zijn curriculum, over de moeilijke tijd die hij
doormaakte toen hij en zijn vrouw (Wendy) uit elkaar gingen en toen hij ook
zijn werk verloor. Over zijn zoon Menno (…). En over de andere zoon, Sebastian, die
een gevatte kerel blijkt.
Jan-Willem: ‘Je bent onvolhardend.’
Sebastian: ‘Neen, ik ben lui.’
Jan-Willem: ‘Dat heb ik niet gezegd.’
Sebastian: ‘Neen, ik zeg het. Omdat lui een korter woord is dan
onvolhardend.’
We hebben
het ook nog over schaken en Jan-Hein Donner,
die behalve grootmeester ook auteur was, onder meer van mooie stukjes over de
ziekte waartegen hij uiteindelijk het onderspit moest delven. Die Donner was me
er eentje.
Donner: ‘Vrouwen kunnen niet schaken.’
Journalist: ‘Hoe kunt u zoiets zeggen. Straks zegt u nog dat
negers niet kunnen schaken.’
Donner: ‘U hebt mij niet goed begrepen. Ik zou zoiets nooit
zeggen. Ik zou zeggen: negerinnen kunnen niet schaken.’
Ik stel
Jan-Willem nog een vraag over zijn boekenkast. De – talrijke – boeken staan
perfect in het gelid, met hun ongekraakte ruggen op één lijn, die samenvalt met
de rand van de plank. Maar volgens welk principe zijn ze geordend? Die
prangende vraag houdt me nu al de hele avond bezig en moet absoluut voor het
slapengaan worden opgelost. Ik vind zelf de oplossing niet. Uiteindelijk moet
Jan-Willem me de oplossing verklappen. De klassering gaat uit van de
publicatiedatum van het oudste boek van een auteur. Op die manier komen literaire
en filosofische werken door elkaar te staan. Maar na dat oudste boek volgen
alle andere boeken van diezelfde auteur, uiteraard in chronologische orde.
Daardoor kan het gebeuren dat het oudste werk van de volgende auteur in het
klassement toch ouder is dan de jongere werken van de auteur ervoor. Het is
moeilijk om een volledig sluitend klassement te maken. Het grote voordeel van mijn
ordening, zegt Jan-Willem, is dat je tegen een soort van tijdsband aankijkt. Je
ziet meteen hoe, bijvoorbeeld, Darwin en Kant zich in de tijd tot elkaar
verhouden. Waar in de tijd Walschap en Elsschot te situeren vallen. Of Jane
Austen en Annelies Verbeke.
Het is
bijna middernacht. Ik heb buitensporig veel gepraat en geluisterd en ben moe.
Morgen wacht mij nog de laatste etappe van mijn reis.