190511
dag 7.
Ingolstadt – Straubing – 108 km (a)
Het
uitermate copieuze ontbijtbuffet beantwoordt aan de verwachtingen die het hotel
met zijn drie sterren oproept: er is absurd veel keuze tussen zachtgekookte
eitjes, muesli, yoghurt, brood (met uiteraard de alom aanwezige Pretzels, logisch natuurlijk), kazen en
charcuterie, zoetigheid allerhand. Te veel in elk geval, en in overvloed
aangeboden vanuit de mercantiele berekening dat niemand op een ochtendlijk uur
in die mate zal schransen dat de winstmarges zouden worden ondermijnd. Aan
gindse tafel zitten vier mannen. Uniform in het zwart gekleed, kaal of bros,
met stoere baarden en met tattoos op de gespierde blote armen. Herhaaldelijk
keren ze naar de buffettafel terug. Voor de rest zijn alle tafels in deze ruime
eetzaal onbezet. Toch komt een vijfde, eveneens stoere, zwarte, bebaarde en
modieus gecoiffeerde kerel tegenover mij zitten. Uiteraard na eerst, met
opvallend zachte stem, te hebben gevraagd of ik daar geen bezwaar tegen had.
Ons gesprek verloopt moeizaam. De man spreekt erg stil, en ik geraak opnieuw in
mijn Duits verknupft. Toch begrijp ik dat mijn tafelgenoot samen met
zijn collega’s vandaag naar Passau spoort, een uur of twee verderop langs de
Donau, om er een cursus te volgen over hoe je treinvrachten moet beveiligen.
Het gaat om containers die goed moeten verankerd zijn op de wagons: bijvoorbeeld
voertuigen die stevig op hun plaats moeten staan, maar toch vooral ook
bulkgoederen. Zeker als het om gevaarlijke chemische vloeistoffen gaat, is een
afdoende beveiliging geen overbodige luxe – er gebeuren regelmatig accidenten
met ontspoord vrachtverkeer. De man woont in Dortmund – hij is dus meerdere
dagen van huis weg. Daar in de buurt is er vooral vrachtbeveiligingswerk te
doen in de binnenhaven van Duisburg, die, zoals ik mij herinner van de tijd dat
ik de chromo’s van de Jacques-chocoladerepen spaarde voor een van de
aardrijkskunde-albums, ‘de grootste van Europa’ is – een weetje, overigens, dat
ik meer dan vier decennia met me heb meegedragen, zonder daar ooit enig
praktisch voordeel aan te hebben overgehouden. Maar vandaag kan ik ermee
uitpakken! Wanneer ik wat later vertrekkensklaar mijn fiets uit de bergplaats
haal, waar hij naast een rek-op-wieltjes met de vuile lakens van de vorige dag
de nacht heeft doorgebracht, staat de man buiten zijn maten op te wachten. Ik
vraag hem of hij samen met mij op de foto wil – als argument voer ik aan dat ik
mijn zoon graag wil laten zien met welke stoere mannen ik zo al praat op reis.
Ook vandaag
verloopt mijn reis veeleer geschiedenisloos. Rechts van mij doemen de zware
regenwolken op waarvan de weerman vanmorgen op de televisie gewag maakte, links
doet een gebergte hetzelfde: onheilspellend opdoemen. Het is de rug waar ik
morgen over moet wanneer ik vanaf Straubing de Donau zal verlaten om Tsjechiƫ
te bereiken. Het geplande ommetje via Passau en Linz schrap ik omdat ik anders
in tijdnood kom. En ik kan best hier die rug over omdat wat meer naar het
zuidoosten er veel meer hoogtemeters moeten worden gemaakt. Heel veel keuze is
er trouwens niet want er zijn maar weinig grensovergangen, lees ik op mijn
kaart af. Allicht is dat een relict van de Koude Oorlog aangezien toen het
IJzeren Gordijn samenviel met de door het Bayerischer Wald gevormde natuurlijke
grens tussen de toenmalige Bundesrepublik Deutschland en het toenmalige
Tsjechoslowakije.
Ik picknick
bij een vervallen watermolen bij ‘…’
Naarmate de
grens nadert, zijn er steeds minder fietspaden. Het is een algemeen
verschijnsel, in alle landen: hoe dichter bij een grens, hoe minder goed, of
effenaf slechter, de infrastructuur. Omgekeerd heb je ook het verschijnsel dat
er dicht bij grenzen hinderlijke of vervuilende voorzieningen staan, zoals
verbrandingsovens of kerncentrales. En dan nog het liefst zodanig dat de
overheersende windrichting de rook of eventuele straling naar het buurland
blaast.