woensdag 5 juni 2019

graag Praag 10

190511

dag 7. Ingolstadt – Straubing – 108 km (a)


Het uitermate copieuze ontbijtbuffet beantwoordt aan de verwachtingen die het hotel met zijn drie sterren oproept: er is absurd veel keuze tussen zachtgekookte eitjes, muesli, yoghurt, brood (met uiteraard de alom aanwezige Pretzels, logisch natuurlijk), kazen en charcuterie, zoetigheid allerhand. Te veel in elk geval, en in overvloed aangeboden vanuit de mercantiele berekening dat niemand op een ochtendlijk uur in die mate zal schransen dat de winstmarges zouden worden ondermijnd. Aan gindse tafel zitten vier mannen. Uniform in het zwart gekleed, kaal of bros, met stoere baarden en met tattoos op de gespierde blote armen. Herhaaldelijk keren ze naar de buffettafel terug. Voor de rest zijn alle tafels in deze ruime eetzaal onbezet. Toch komt een vijfde, eveneens stoere, zwarte, bebaarde en modieus gecoiffeerde kerel tegenover mij zitten. Uiteraard na eerst, met opvallend zachte stem, te hebben gevraagd of ik daar geen bezwaar tegen had. Ons gesprek verloopt moeizaam. De man spreekt erg stil, en ik geraak opnieuw in mijn Duits verknupft. Toch begrijp ik dat mijn tafelgenoot samen met zijn collega’s vandaag naar Passau spoort, een uur of twee verderop langs de Donau, om er een cursus te volgen over hoe je treinvrachten moet beveiligen. Het gaat om containers die goed moeten verankerd zijn op de wagons: bijvoorbeeld voertuigen die stevig op hun plaats moeten staan, maar toch vooral ook bulkgoederen. Zeker als het om gevaarlijke chemische vloeistoffen gaat, is een afdoende beveiliging geen overbodige luxe – er gebeuren regelmatig accidenten met ontspoord vrachtverkeer. De man woont in Dortmund – hij is dus meerdere dagen van huis weg. Daar in de buurt is er vooral vrachtbeveiligingswerk te doen in de binnenhaven van Duisburg, die, zoals ik mij herinner van de tijd dat ik de chromo’s van de Jacques-chocoladerepen spaarde voor een van de aardrijkskunde-albums, ‘de grootste van Europa’ is – een weetje, overigens, dat ik meer dan vier decennia met me heb meegedragen, zonder daar ooit enig praktisch voordeel aan te hebben overgehouden. Maar vandaag kan ik ermee uitpakken! Wanneer ik wat later vertrekkensklaar mijn fiets uit de bergplaats haal, waar hij naast een rek-op-wieltjes met de vuile lakens van de vorige dag de nacht heeft doorgebracht, staat de man buiten zijn maten op te wachten. Ik vraag hem of hij samen met mij op de foto wil – als argument voer ik aan dat ik mijn zoon graag wil laten zien met welke stoere mannen ik zo al praat op reis. 


Ook vandaag verloopt mijn reis veeleer geschiedenisloos. Rechts van mij doemen de zware regenwolken op waarvan de weerman vanmorgen op de televisie gewag maakte, links doet een gebergte hetzelfde: onheilspellend opdoemen. Het is de rug waar ik morgen over moet wanneer ik vanaf Straubing de Donau zal verlaten om TsjechiĆ« te bereiken. Het geplande ommetje via Passau en Linz schrap ik omdat ik anders in tijdnood kom. En ik kan best hier die rug over omdat wat meer naar het zuidoosten er veel meer hoogtemeters moeten worden gemaakt. Heel veel keuze is er trouwens niet want er zijn maar weinig grensovergangen, lees ik op mijn kaart af. Allicht is dat een relict van de Koude Oorlog aangezien toen het IJzeren Gordijn samenviel met de door het Bayerischer Wald gevormde natuurlijke grens tussen de toenmalige Bundesrepublik Deutschland en het toenmalige Tsjechoslowakije. 


Ik picknick bij een vervallen watermolen bij ‘…’


Naarmate de grens nadert, zijn er steeds minder fietspaden. Het is een algemeen verschijnsel, in alle landen: hoe dichter bij een grens, hoe minder goed, of effenaf slechter, de infrastructuur. Omgekeerd heb je ook het verschijnsel dat er dicht bij grenzen hinderlijke of vervuilende voorzieningen staan, zoals verbrandingsovens of kerncentrales. En dan nog het liefst zodanig dat de overheersende windrichting de rook of eventuele straling naar het buurland blaast.