vrijdag 21 juni 2019

graag Praag 24


190521

dag 17. Rahden (D) – Almelo (NL) – 176 km (a)

Voor mijn ontbijt moet ik dus met een lege maag tot in Rahden fietsen. Daar is, zag ik gisteren toen ik er een hotel zocht, een bakkerij met, zoals dat hier heet, een Stehcafé: je kunt er koffie drinken en ook iets eten. Rechtopstaand, of op een hoge kruk gezeten. Een oude man, die daar, heb ik zo het idee, elke ochtend komt ontbijten, vraagt naar mijn fietsavontuur. Na zeventien dagen is hij zo ongeveer de eerste om dat te doen. Ik vertel hem waar ik vandaan kom, waar ik ben geweest en waarnaartoe ik nu op weg ben en hij mompelt in nauwelijks verstaanbare bewoordingen zijn bewondering. Dat doet plezier, ik moet daar niet flauw over doen. Een koppel betreedt de zaak en komt bij de man zitten. Hij vertelt hun over mij, maar ze slaan geen acht. Wanneer ik de bakkerij verlaat, wenst de oude man me een goede reis. Na zeventien dagen begin ik gevoelig te worden voor dit soort schijnbaar onbelangrijke maar in wezen cruciale kleine uitingen van medemenselijkheid, interesse, empathie, bezorgdheid.

De eerste kilometers rijd ik meteen de verkeerde kant uit. Nochtans is elke inspanning nu van tel: ik voel dat de vermoeidheid begint door te wegen, zeker nu het regent en de wind nogal hard tegenzit. Ik zet mijn verstand op nul; het is nu: niets dan rijden. Ik let op niets meer, zie ook bijna niets meer en maak nauwelijks nog foto’s. Ik heb nog enkel oog voor het verkeer en voor de bulten en putten in het fietspad. En nu ik ‘s avonds in het restaurant deze notities opschrijf, merk ik dat ik mij nauwelijks nog iets herinner van het traject dat ik overdag heb afgelegd. Ik weet bijvoorbeeld de namen niet meer van de oorden waar ik een koffie dronk en picknickte. 


Wel denk ik nog aan die man die ik gisteren buiten zijn erf zag zitten tobben op een boomstam. Een erf is begrensd. Dat is: thuis. Wat betekent dat: thuis-zijn? Ik denk aan die Roemeense vrachtwagenchauffeur in dat tv-programma gisterenavond. Toen hij bij zijn vader in Roemenië op bezoek was, zei hij: ‘Je thuis is waar je je kinderherinneringen hebt. Mijn thuis en dat van mijn zus is hetzelfde. Je wordt daar onweerstaanbaar naartoe gezogen.’ Vergelijk dat met wat Magris schrijft over de ‘wezenlijke behoefte’ van de ‘gehechtheid aan de geboortegrond’. Hoe ga je met dat laatste restant irrationaliteit om, die onmiskenbare gehechtheid aan je geboortegrond, aan het eigen bloed en de eigen bodem? Ja, Blut und Boden, het is een beladen term. Heidegger kwam heel dicht in de buurt van deze ‘mythe’ maar pleitte, aldus Magris, toch ook voor het ‘“ontheemd zijn” (Unheimlichkeit), dat ‘een “fundamentele wijze van in-de-wereld-zijn” is. ‘[Z]onder desoriëntatie en verlies, zonder dwalen over paden die zich verliezen in het bos’ bestaat er ‘geen roeping (…) geen mogelijkheid om het authentieke woord van het Zijn te horen.’ (42-43) Heidegger wist, aldus Magris, ‘heel goed dat je je, om op weg te gaan naar waarheid en liefde, moet losmaken, weggaan en je ver van huis moet ontdoen van elke rechtstreekse binding en van iedere oorsprong-religio’. (43)

En dan, in hetzelfde programma als de Roemeense trucker: de nationalistische burgemeester, een volgeling van de Le Pens, die in zijn Franse dorp in de Lorraine, een streek die vroeger floreerde door de staalindustrie, moet rekenen op die ene vestiging van British Steel die voor de laatste vijfhonderd goede jobs in de wijde omtrek zorgt – maar voor hoelang nog? Vroeger waren er duizenden jobs en was de streek zeer welvarend. ‘Ook dat is Europa,’ besluiten de programmamakers: een extreemrechtse en dus anti-Europese burgemeester in een Frans dorp dat vroeger Duits was, die moet rekenen op een Britse onderneming die zelf natuurlijk ook maar te reageren heeft – of te anticiperen – op wat er in India en China gebeurt.