zaterdag 5 maart 2016

vierenvijftig 146 / ferroviaire ervaring 47

27 februari 2016

zaterdag

BOVENLEIDING

Het treinverkeer lag in de knoop. Er was in Gent een bovenleiding geraakt. Daarom stapte ik in Brussel-Centraal in een trein die rechtstreeks naar Kortrijk reed. Daar zou ik dan een verbinding vinden naar Brugge. De trein vertrok mooi op tijd, maar bleef in de Zuid twintig minuten staan. Tot de conductrice over de intercom omriep dat we niet konden vertrekken omdat er geen bestuurder was.

Ja, dat was wel een grappig moment.

Ik heb de leeftijd bereikt waarop een zekere berusting mij niet vreemd is. Ik ga er van uit dat iedereen zijn best doet en dat de dingen niet moedwillig worden gesaboteerd. Nog niet.

Of ik nu hier op de trein zit te lezen of te schrijven, of ginder, voorbij Gent, aan mijn tafel: dat komt min of meer op hetzelfde neer.

Geblokkeerd te zitten in een trein naar Kortrijk zonder bestuurder, dat is natuurlijk een metafoor die te mooi is om fictief te zijn. De conductrice kon het niet nalaten om iets van ergernis in haar stem te laten doorklinken. Zij moest vanavond ook zien thuis te geraken, natuurlijk. Daar heb ik alle begrip voor.

Een jonge vrouw, die achter mij zat, stond recht om eens op het perron te gaan kijken of daar enige beweging viel waar te nemen. Ze liet vol vertrouwen al haar spullen liggen: jas, map met papieren, laptop. Toen ze terugkwam, kruisten onze blikken elkaar. ‘Ik heb niet de indruk dat we hier rap gaan vertrekken,’ zei ze me. Ik glimlachte.

Een jonge vrouw. Nu ja, wat heet jong als je zelf vierenvijftig bent. Deze vrouw had de leeftijd al bereikt waarop vrouwen in negentiende-eeuwse romans oud worden genoemd.

Wij bleven nog wat zitten. Ik was mij nu voortdurend bewust van haar aanwezigheid achter mij. Tot de conductrice omriep dat er nog altijd geen bestuurder was gevonden, en dat daarom deze trein helemaal niet zou vertrekken. Dat leek me heel erg plausibel.

We pakten onze spullen bij elkaar, trokken onze jas aan en stonden wat later op het perron. Samen. Ik vroeg haar waar ze heen moest. Kortrijk.

Op dat moment werd omgeroepen dat er een trein naar Gent en Brugge – dan toch! – zou aankomen op spoor vier. Ik zei aan de jonge vrouw dat ze misschien beter die trein kon nemen, ze zou dan vast in Gent wel een aansluiting naar Kortrijk aantreffen.

Gelukkig zijn er treinpannes. In dit geval lag de panne in Gent. Dan begint alles door elkaar te lopen, ook de geplogenheden. Als alles fout loopt, mag je al eens een vreemde aanspreken. Je verkeert in onzekerheid en zoekt houvast bij een lotgenoot. Zou het dat zijn wat in oorlogstijd mensen dichter bij elkaar brengt? De knusse gezelligheid van de schuilkelder.

We kwamen naast elkaar te zitten, in die tweede trein, met het gangpad tussen ons in, en we hadden tussen Brussel en Gent een goed gesprek. Zij werkte op een onderwijsadministratie, dus dat leverde meteen een goed aanknopingspunt want daar vang ik af en toe ook wel eens iets van op en ik heb bovendien een uitgesproken mening over onderwijs en pedagogie. We hadden het over de planlast die leraren treft, de ongekwalificeerde uitstroom die de leerlingen treft, de eindtermen, de introductie van ICT in het onderwijs, de vaste benoemingen, de impact van technologie op jonge mensen en dat ze niet meer buiten spelen en in bomen klimmen. De anarchie is verdwenen. Zoals in onze omgangsvormen. We stonden zo in Gent.


Ik wenste haar een snelle verbinding en een goede voortzetting van haar reis naar haar drie jonge kinderen en echtgenoot – dat had ik ook vernomen – in dat verre en excentrisch gelegen Kortrijk. Ze glimlachte en begaf zich naar de uitgang. Ze keek niet meer om.