Voor de kinderen maakt het niet uit. F. krijgt haar
zevenjarigen- of lentefeest, en de daarbij horende cadeaus, en ze weet niet dat
haar de H. hostie van de eerste communie werd onthouden en dat het feest een
afgeleide is van iets wat nog niet zo lang geleden algemeen heeft bestaan. Die hostie
kon ze niet krijgen want ze is – denk ik – niet gedoopt, en ze is niet gedoopt
omdat haar ouders niet gelovig zijn. Net zoals het geloof destijds is atheïsme
een erfelijke eigenschap. Maar het maakt niet uit. God is niet vertoornd. Hoe
zou hij dat kunnen zijn, op zo’n onschuldig kind? Het is mooi weer en F. is in
het wit gekleed en ze holt samen met haar vriendinnetje en neefje A. het huis
rond. Ze is zeven jaar en alles is nog mogelijk.