412
Jagende wolken werpen schaduwen en over
de straten ligt zonlicht gestrooid. (88-89)
413
Hij zoekt een plaats midden in de gigantische
leeszaal, slaat het boek open maar leest niet, leunt in zijn stoel achterover,
warmt zijn handen onder de tafellamp en staart omhoog naar de fabelachtige
wereld van het plafond, de verbleekte wolken, de cherubijnen, de
bloemen, de wijnranken, de rozetten, de acanthusbladeren. (110)
414
Mannen zijn op het viaduct aan het werk,
bungelen aan touwen tussen hemel en aarde. Hij bekijkt hun capriolen in de regen,
heft dan zijn hoofd op, ziet de zon vanachter de treurwolken doorbreken.
(167)
415
Terwijl zijn moeder uitgestrekt op een golf
chemicaliën ligt en zijn grootvader door pijn aan de bank is gekluisterd, gaat
hij graag naar het dak om voorbij de architectuur van Harlem te kijken –
voorbij de nieuwbouw en bakstenen kerken en rouwkamers en het craquelé stucwerk
en de open terreintjes en de parken – naar de wolkenkrabbers die door
Manhattan springen. (195)
416
Soms gaat Clarence Nathan een nabijgelegen wolkenkrabber
binnen, doet zich dan voor als loopjongen en glipt stiekem naar de bovenste
verdieping om een beter uitzicht te hebben. (199)
417
Op een middag moeten twee bewakers hem van een
ladder trekken, op de drieëntwintigste verdieping van een wolkenkrabber
in aanbouw. (200)
418
Het was jaren later, op een vrijdag en zijn
werk in de wolkenkrabber zat erop, hij nam de lift naar beneden,
douchte, bond zijn haar in een korte paardenstaart en ze stonden buiten te
wachten in een spiksplinternieuwe huurauto, een Ford. (217)419
Als hij zijn hoofd opheft, rijst hoog boven hem een geraamte van eigen makelij op naar een wolkenloze lucht boven Manhattan. (223)
420
En hij denkt terug aan toen Lenora vijf was en
hoge koorts had en hij een week niet naar de wolkenkrabbers was gegaan.
(235)
421
Ze was een keer met hem meegegaan naar
Houston, waar hij met zijn ploeg aan een wolkenkrabber werkte. (239)
422
Maar we hadden ’t zo lekker daar op die stoep,
dat we de woorden veranderen en zongen van: Heer, ik ben zo in de wolken,
volgens mij zie ik de top boven. (248)
423
Dus op een avond bleef ik daarboven op de wolkenkrabber
zitten – we waren toen op zevenenveertig hoog – met Cricket, die vriend van me.
(254)