Ik wist min of meer waar ik moest zoeken, ergens in de buurt
van het Crematorium, maar ‘min of meer’ is op een mastodontbegraafplaats als
Père Lachaise niet genoeg om een vlotte vondst te garanderen. Zo gebeurde het
dat ik het al had opgegeven – ‘t is toch maar
fetisjisme – toen ik alsnog op de laatste rustplaats van Marcel Proust
stuitte. Het werd op die manier warempel nog een soort van mémoire involontaire. Een stenen vaas met verse bloemen sierde de
kop van de eenvoudige zerk. Vooraan een
rijtje proustofiele kiezels en, een beetje afgezonderd van de rest, twee
grotere keien. Ik vulde heel devoot het meest conformistische rijtje aan met
een ter plekke aangetroffen grindkiezeltje, onderwijl dankbare gedachten wijdend
aan de auteur van de Recherche, die
mij al zoveel mooie uren had geschonken. Ik legde er nog een steentje bij voor
S., die op dit eigenste moment weinig literair geïnspireerde momenten beleefde met
twee meisjespubers, elders in de Franse miljoenenstad, ergens waar er vooral modieuze
en hippe klerenzaken zijn en waar ze niet op zoek zijn naar de verloren tijd
maar naar de centen in je tas.