Ik zat al enkele minuten op een bank op adem te komen van
mijn geslenter in het elfde en het twintigste en van mijn zoektocht naar het
graf van Proust op Père Lachaise toen eindelijk het gemummel dat ik al een
tijdje onbewust registreerde vorm begon te krijgen en zich metamorfoseerde tot een
zeer aangename jongemannenstem die in gedragen frazen, in het Duits, een tekst luidop
aan het lezen was. Aan het vóórlezen, merkte ik toen ik mij omdraaide en een
uitermate vredig tafereel mocht gadeslaan: een jong meisje, in het volste
vertrouwen het hoofd neergevleid op de bovenbenen van die jongeman die,
uitermate geconcentreerd en uit die concentratie schijnbaar niet weg te wrikken,
voorlas. Gedragen, met diepe stem, mooi intonerend en dialogen met van elkaar
verschillende stemmetjes opvoerend. Toen het hoofdstuk uit was, hield hij op en
dat moment viel min of meer samen met de komst van een donkerhuidige
parkwachter die het koppel attendeerde op het feit dat het verboden was zich op
het gazon te installeren. Ik sprak het koppel aan.
Tot de jongeman, in het Engels: U leest bijzonder goed voor.
Vergeef me mijn nieuwsgierigheid, maar ik zou erg graag willen weten wat u
voorleest.
Ik had als opvallende passage enkel, in een van de dialogen,
de uitzonderlijke woordcombinatie ‘Tanz, tanz, tanz!’ mentaal genoteerd. En dat
deed bij mij wel een belletje rinkelen, zij het vooralsnog op een zeer onbewust
niveau.
Murakami. Zei de jongen. Hij las Murakami voor en hij zei,
desgevraagd, heel veel van Murakami te houden.
We begonnen een praatje over Murakami op Père Lachaise. En
dan over wat ze deden (filosofie en antropologie), en waar ze vandaan kwamen (Münster).
Een prettig praatje, eigenlijk. Eentje waarbij ik me net iets te oud voelde. Ik
bedoel: ik voelde – en ik ben daar niet fier op – onweerstaanbaar een jaloezie
in me opkomen. Die twee hebben de jeugd, ze hebben de toekomst (maar wat voor een, voegde ik daar
inwendig snel aan toe), ze hebben het hele leven voor zich. En ze lezen elkaar
Murakami voor in Parijs.
Je hebt geluk, met zo’n goede voorlezer. Zei ik nog tot het
meisje. Ze keek heel vriendelijk, leek gelukkig met mijn opmerking.
De donkere parkwachter keek nog eens om en verliet het
blikveld. Ik nam afscheid van het koppel, niet na hen eerst nog de weg naar
Proust te hebben gewezen.
Niet dat ik Murakami slecht vindt, maar Proust is toch
beter.