Samen met C., E. en V. zet ik mij, aan C.’s pc, aan de bewerking
van de zoveelste versie van het programma terwijl C., E. en V. zich achter mij, aan
de tafel (waaraan we net samen een vegetarische spaghetti hebben gegeten),
buigen over de structuur die de tekst uiteindelijk moet krijgen: hoeveel
hoofdstukken?, in welke volgorde?, stoppen we onroerend erfgoed bij cultuur of
niet? – dat soort vragen. C. werkt aan een laptop met traag toerental, E. aait een smartphone en V. een
druk gebezigde iPad. Af en toe ontvouwt een item zich tot een gesprekje: over
de zwerfvuilproductie bij jongeren, de kasseistenen in de binnenstad, het
mogelijk recreatief aanwenden van de Spiegelrei. Ik worstel met komma’s en kommapunten,
zet passieve zinnen om in actieve, werk herhalingen weg, probeer het ietwat te rancuneuze
en chagerijnige dat hier en daar tot in de tekst van een medewerker is
doorgedrongen om te buigen tot een ‘positieve’ boodschap en schrap in de
woekering van voorbeelden die een al te ijverige bijdrager heeft verzameld,
terwijl sommige anderen misschien wel een beetje al te summier zijn gebleven. Het
resultaat moet een homogeen en leesbaar document zijn – er is nog veel werk aan
de winkel.