230201
▲ Het was een vreemd en openhartig gesprek, met een man die ik voor het eerst ontmoette, een bijna leeftijdsgenoot, over gebeurtenissen van vier decennia geleden waar wij elk afzonderlijk vanuit onze hoek deel aan hebben gehad. Het waren geen prettige gebeurtenissen.
▲ Een wandeling door de binnenstad om half negen ’s avonds op een 1 februari. Dit is Brugge op zijn allerverlatenst. Een verademing.
Neem Multatuli. Die beklaagde zich er juist over, dat men niet inging op wat hij beweerde, maar dat men ontweek in een estetisch standpunt en zei, dat het 'zo mooi geschreven' was. In zijn Ideeën vergelijkt hij dat ergens met een verdrinkend, om hulp schreeuwend kind, waarvan de omstanders zeggen: 'Wat heeft hij een mooie stem.' Maar Van het Reve wil uitdrukkelijk deze ontwijkende houding van de lezer, want het is die van hemzelf. Daarom is wat Multatuli schreef achtenswaardig en nog steeds modern, wat Van het Reve schrijft verachtelijk en achterlijk.
Harry Mulisch, Het ironische van de ironie (1976), 50