donderdag 23 februari 2023

notitie 362

TWEEDE DAG 6-10

II – 6

Op de vlucht voor politieke omstandigheden en gedreven door de grillen van een storm belandt Beritola Caracciola, echtgenote van Arrighetto Capece, landvoogd van Sicilië, samen met haar twee zoontjes, Giufreddi en Scacciato, en hun min op het onbewoonde eiland Lipari. Daar gaan kapers met de twee zoontjes en de min aan de haal. De edelvrouw blijft alleen achter en ontfermt zich over een koppel reebokjes en een hinde. Enkele maanden later meert markies Currado Malaspina, daartoe al evenzeer door tempestieve omstandigheden gedwongen, op het eiland aan. Hij vindt daar de inmiddels verwilderde vrouw en haar reeëngezinnetje. Hij neemt hen mee naar zijn kasteel in Lunigiana. Ondertussen zijn de twee zonen en de min in Genua als slaven verkocht aan Gasparrino Doria. Jaren later laat de min Giufreddi een andere naam aannemen: Giannotto van Procida. Giannotto ontsnapt en komt na veel omzwervingen in – toevallig! – Lunigiana aan, waar hij in dienst van Currado treedt. Zijn moeder herkent hem niet. Giannotto begint een affaire met de dochter des huizes, Spina. Het liefdespaar wordt betrapt en wordt door Currado in een kerker gegooid. Daar verneemt Giannotto dat in Sicilië de politieke wind opnieuw uit een voor hem gunstige hoek waait. Hij onthult aan zijn bewaker zijn ware identiteit. Dit komt Currado ter ore. De markies heft meteen de straf op en stelt Giannotto voor aan diens moeder. Zij stemt in met een huwelijk tussen Giannotto en Spina. Currado laat uit Genua nu ook Scacciato overbrengen, die daar nog steeds de slaaf is van meester Gasparrino. En aangezien in Sicilië Arrighetto Capece zijn vrijheid en status heeft heroverd, kan alles terugkeren naar de situatie van voor de schipbreuk die Beritola met haar twee zonen op Lipari had doen belanden.


II – 7

De buitengewoon mooie Alatiël wordt door haar vader, Beminedab, sultan van Caïro, uitgehuwelijkt aan de koning van de Algarve. Maar op weg daarheen strandt zij na een schipbreuk samen met wat er van haar gevolg overblijft op Majorca. Daar valt de islamitische schone in de klauwen van de christelijke edelman Pericon de Visalgo, die erin slaagt haar van zijn charmes te overtuigen. Maar Pericon wordt door zijn jaloerse broer Marato vermoord. De onverlaat schaakt Alatiël. Ook hij slaagt erin om ‘met zijn trooster-der-bedrukten balsem in de wonde te gieten’ en wist op die manier in het geheugen van Alatiël snel de herinnering aan Pericon uit. Maar nu hebben twee broers hun oog op Alatiël laten vallen. Eerst schakelen ze gezamenlijk Marato uit, waarna de ene broer de andere vermoordt. Hij wordt minnaar nummer drie. Op zijn beurt wordt deze schurk verschalkt, en wel door de prins van Morea: vier. De schoonheid van Alatiël is ondertussen de hertog van Athene ter ore gekomen, waarna ook hij niet anders kan dan zich ervan, na de onvermijdelijke moord en doodslag, van zeer nabij te vergewissen. Vijf. Daar komt oorlog van, waarin de hertog een alliantie aangaat met Constantijn, de zoon van de keizer van Constantinopel maar ook de broer van de door haar echtgenoot bedrogen hertogin van Athene. Zij ziet de kans schoon om zich te wreken. Met haar medewerking slaagt Constantijn erin Alatiël te bevrijden uit de klauwen van de hertog en mee te voeren naar Chios, waar hij met haar een liederlijk leven leidt. Zes. Het feest duurt tot hij wordt verschalkt door de Turkse koning Oezbek. Ook door deze zevende minnaar laat de schone sultansdochter zich gaarne troosten. Oezbek vertrouwt Alatiël toe aan zijn dienaar Antiochus, terwijl hij ten strijde trekt tegen de keizer van Constantinopel, die het onrecht, zijn zoon Constantijn aangedaan, wil wreken. Natuurlijk bezwijkt ook Antiochus voor de charmes van Alatiël. Samen met deze achtste minnaar neemt Alatiël de benen wanneer zij verneemt dat Oezbek in de pan is gehakt. Antiochus wordt ziek en laat zijn liefdesbuit over aan een goede vriend, een Cypriotische koopman. Negen. Op Cyprus wordt Alatiël herkend door de koopman Antigon van Famagusta. Men diens hulp, en die van de koning van Famagusta, slaagt Alatiël erin om, na al haar omzwervingen, terug te keren naar haar vader. De sultan krijgt een verhaal opgedist waaruit zijn dochter als veel vromer naar voren komt dan zij in werkelijkheid bij haar veroveraars is geweest, en zo kan zij alsnog, nadat zij ‘met negen verschillende mannen misschien wel tienduizend keer het bed had gedeeld’, als maagd aan de koning van Algarve worden uitgehuwelijkt.


II – 8

Door de kroonprins van Frankrijk valselijk van aanranding van zijn echtgenoot beschuldigd, slaat weduwnaar Gautier, graaf van Antwerpen, ijlings met zijn twee kinderen op de vlucht. Hij geeft Louis en Violante andere namen – Perrot en Jeannette – en placeert ze op twee verschillende adellijke adressen. Zelf trekt hij naar Ierland, waar hij stalknecht van een ridder wordt. Jaren later trouwt Jeannette met de zoon van het huis waar ze is onder- en grootgebracht. Perrot doet hetzelfde met de dochter van zijn pleeggezin. Daardoor zijn beide kinderen van de graaf van Antwerpen op vooraanstaande posities terechtgekomen. Gautier reist nu naar Engeland, waar hij zich, zonder zich kenbaar te maken, vergewist van de status van zijn kinderen. Samen met zijn zoon Perrot en zijn schoonzoon geraakt hij betrokken in de alliantie van de Engelsen en Fransen tegen de Duitsers, en wel aan de zijde van de echtgenoot van de Franse kroonprinses die aan de basis van zijn verbanning lag. Zij wordt net dan ziek. Vlak voor ze sterft biecht ze haar valse beschuldiging op en gelast ze haar ondergeschikten de graaf en diens kinderen op te sporen. Wanneer dit de graaf ter ore komt, zegt hij aan zijn kinderen wie hij is. Die doen het nodige bij de koning van Frankrijk om hun vader in ere te laten herstellen.


II – 9

Koopman Bernabò Lomellin uit Genua beweert tijdens een verblijf in Parijs dat zijn vrouw Zinevra de ideale echtgenote is. Zij beschikt over alle kwaliteiten waarover een echtgenote moet beschikken, en een ervan is uiteraard trouw. Ambrogiolo durft het aan hieraan te twijfelen en hij sluit een weddenschap af met Bernabò: hij zal naar Genua reizen, daar binnen de drie maanden Zinevra verleiden en vervolgens aan Bernabò de bewijzen van de ontrouw van zijn echtgenote voorleggen. Met een list weet Ambrogiolo, zonder evenwel Zinevra’s eerbaarheid te schenden, de nodige bewijsstukken te verzamelen. Hij toont ze aan Bernabò, die spoorslags naar Genua vertrekt, waar hij zijn dienaar de opdracht geeft om Zinevra om het leven te brengen. Zinevra weet de dienaar te vermurwen en geeft hem bovendien de opdracht om het bij Bernabò te doen uitschijnen dat hij zich wél van zijn taak heeft gekweten. Vermomd als matroos en onder de schuilnaam Sicurano van Finale laat Zinevra zich aanwerven door een Catalaanse edelman en vervolgens door de sultan van Alexandrië, waar die edelman de markt in Akko moet helpen bewaken. Sicurano/Zinevra ontmoet daar Ambrogiolo, die, zonder de als man verklede vrouw voor hem te herkennen, een van Zinevra’s als bewijsstuk meegegriste sieraden te koop aanbiedt. Ambrogiolo is zo onvoorzichtig meteen ook te vertellen hoe hij in het bezit van dat kleinood is gekomen. Sicurano/Zinevra besluit zich te wreken en laat de inmiddels aan lager wal geraakte Bernabò naar Alexandrië komen. In een confrontatie tussen de afsluiter van de weddenschap en de bedrieger komt de waarheid aan het licht. Pas dan onthult Sicurano/Zinevra zijn/haar ware identiteit. Zinevra vergeeft Bernabò zijn domme bereidheid om een weddenschap af te sluiten die haar trouw in twijfel trok. De sultan van zijn kant bedenkt voor Ambrogiolo een gepaste straf.


II – 10

Ricciardo van Chiuzica, rechter in Pisa en een rijke kamergeleerde ‘die meer kracht had in zijn hersenen dan in zijn lendenen’, slaagt erin de mooie Bartolomea tot zijn vrouw te maken maar niet om haar te bevredigen. Tijdens een pleziertochtje op zee wordt Bartolomea geschaakt door de zeerover Paganino da Mare. Ricciardo vindt, na lang zoeken, Paganino’s woonplaats: Monaco. Hij reist daarheen om zijn echtgenote op te eisen. Maar Bartolomea, die in vleselijk opzicht door de zeeschuimer beter wordt bediend dan in het bed van haar kamergeleerde, weigert met hem naar Pisa terug te keren en Ricciardo staat voor lul, pardon, voor het tot rechtop staan voorbeschikte aanhangsel van het mannelijke procreatieapparaat.



Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)