MIEREN IN MIJN THEE
Misschien waren die laatste concerten er net iets te veel aan – maar ik heb daar eigenlijk niets over te zeggen. Ik hoop dat de man zelf er zich goed bij voelde, dat hij zelf vond dat hij in schoonheid afscheid nam. Daar heb ik niet over te oordelen. Wie de dood onder ogen ziet, verdient respect.
Het is iets nieuws, toch. Dat we getuige zijn van het wegdeemsteren. Koenraad Goudeseune maakte zijn Facebookvrienden tot getuige van zijn laatste weken. Caroline Pauwels maakt ook geen geheim van haar ziekte en hoe ze ermee omgaat. De dood maakt weer deel uit van het leven. We wisten allemaal dat Arno vandaag of morgen zou gaan – en toch komt het nieuws nog hard aan.
Arno is dood. Zelf ouder worden, dat is – naast heel wat andere ongein – onder meer ook: je helden een voor een zien vertrekken. Je krijgt een voorsmaak van wat het zal zijn, alleen over te blijven want veel nieuwe helden komen er na je jonge jaren niet bij. Je kunt al die namen niet onthouden.
TC Matic heb ik indertijd een keer of twee, drie zien optreden. Als ik nu nog een lichte tinnitus in mijn oren hoor, dan heb ik dat misschien wel daar opgelopen. Van oordopjes bij concerten, daar had niemand toen al van gehoord. Oordopjes om te luisteren naar muziek? Ben je gek! Maar TC Matic speelde wel heel hard. Daar stonden ze om bekend. De decibels gierden in het rond.
Leuven, 1985. Zaal Samambaïa is gevuld met wel vijfhonderd fans. Ik sta rechts vooraan, een meter of tien van het podium. Ik kijk mijn ogen uit naar de spastische bewegingen van de frontzanger. Hoe hij jongleert met de staander van zijn microfoon. Hoe hij stottert in zijn geïmproviseerde, vaak nonsensicale bindteksten. Hoe dat gehakkel achterwege blijft wanneer hij zingt, met zijn ogen dicht. Le Java. Oh la la la. Middle Class and Blue Eyes. En dan, opeens, midden in een van die stomende songs, valt hij stil. De basgitaar en de drums vallen stil. Jean-Marie Aerts kijkt verwonderd op en valt ook stil.
En Arno zegt: ‘Godverdomme, kzien e lenze kwiet.’ Oostends voor: ik ben een contactlens kwijt. Hij gaat op zijn knieën zitten en begint tastend te zoeken op de podiumvloer. Wonder boven wonder vindt hij het onooglijk dingetje terug. Hij legt het op zijn oogbol. Het concert wordt hervat.
Van de latere carrière was ik vooral gecharmeerd door Arno’s zijsprong als Charles et les Lulus. Ik zoek nog eens het openingsnummer van die plaat op YouTube: Ants In My Tea, met de bezwerende intro met akoestische gitaar (Roland Van Campenhout), de zwellende accordeon (Ad Cominotto), de bas en het slagwerk die overgaan in een onweerstaanbaar stuwend ritme en Arno die de song komt binnengezwalpt: ‘Mama don’t you worry / Trouble is my best friend’. Ja, daar word ik nog altijd heel warm van.
Maar dat zwatelend-chansoneske en hese declameren, dat steeds meer zijn handelsmerk zou worden, neen, dat was minder aan mij besteed. De Franse Arno vond ik niet meer écht. Af en toe voelde ik nog wel de vroege Oostendse drive: Je veux nager, Vive ma liberté. En dan zag ik het eigenzinnige, de opgestoken middenvinger – al was dat laatste misschien vooral beredeneerd, te salonfähig, ver van het authentiek-anarchistische. Meer rue Dansaert dan Langestraat. Ik heb hem trouwens in Brussel één keer in een kroeg zien zitten, het was in de Dansaertstraat. Voorovergebogen over de toog, alleen. De kringelende rook van een sigaret.
Rust in vrede, Arno. En merci voor de kleuren die je in mijn leven aanbracht – al was het vooral rood en zwart. Iedere keer dat ik dat suizen in mijn oren hoor zal ik aan jou denken.