donderdag 7 april 2022

Koen Peeters, De minzamen (3/4)

notitie 155. (220404)

3. Het onzeglijke

‘Nee, ik hou niet van zweverige, onnauwkeurige verhalen. Ik word daar draaierig van.’ (30) Dat zegt in De minzamen van Koen Peeters protagonist Paul. Voor hem geldt: ‘er is niets boven of buiten ons, wij zijn eenzaam in het heelal, alles is uit te leggen’. (32) Groter kan de afstand tussen zijn instelling en de anders- en breeddenkendheid van zijn leermeester, de antropoloog Remi, nauwelijks zijn. Maar er is: waardering, bewondering, vriendschap. Het doet Paul pijn te zien hoe Remi in een debat in Gent wordt afgedroogd door een rationalistische Verlichtingsdenker die niet met name wordt genoemd maar in wie we de radde en ten aanzien van elk irrationalisme ontoegeeflijke Etienne Vermeersch herkennen. Net als Remi ook een ex-jezuïet, overigens.

Remi’s perspectief blijft niet beperkt tot de gangbare wetenschappelijkheid. Het begint al met het ter discussie stellen van causaliteit, toch een basisbegrip in de wetenschap. Zonder causaliteit geen regelmaat, geen wetten, geen stabiel en voorspelbaar universum. Maar, zo vraagt in het boek de filosofe ‘Patricia’ zich af: ‘Hoe vaak moeten, wetenschappelijk gezien, twee dingen als oorzaak en gevolg samen voorkomen om een causaal verband ertussen af te leiden?’ (10) (Die filosofe is uiteraard Patricia de Martelaere; Koen Peeters neemt ons, zeer ingetogen en respectueus, mee naar haar begrafenis.)

Vanaf wanneer is er sprake van een causaal verband? Vanaf wanneer heeft een droom voorspellende kracht? Vanaf wanneer sorteert een handoplegging resultaat? Vanaf wanneer oefent een fetisj een magische werking uit?

Zeg overigens niet ‘fetisj’, vraagt Remi. Heb het liever over ‘krachtvoorwerp’.

Er is meer dan ‘indien a dan b; a dus b’ in de visie van de Pauls leermeester. De minzamen bevat een catalogus van verschijnselen die niet vanuit strikt wetenschappelijke optiek te verantwoorden zijn. Er zijn uiteraard de dromen die tijdens onze slaap onnaspeurbare patronen uitzetten. Er zijn de voorwerpen die bezield lijken. Er is de veelzeggende blik in de ogen van een stervende ezel. Er is de niet uit te leggen aantrekkingskracht tussen mensen. De hartstocht die niet altijd door de rede kan worden overwonnen. Het bijgeloof dat ook de hardnekkigste rationalist even doet huiveren bij bijvoorbeeld het openen van een kettingbrief. Er zijn de Congolese beeldjes die gebruikt worden door genezers. Er is de kracht van het ritueel, nochtans niet méér dan een inhoudloze en uiteenrafelbare opeenvolging van op zich zinledige handelingen. Er is het gelovige aansteken van kaarsen. Er is het zegenen van paarden. Er is het geloof in de genade Gods. Er is het bijgelovige geloof dat wanneer wij door een keten van aanrakingen met het heilige verbonden zijn, dit heilige zijn kracht op ons kan doen overgaan. Er is het geloof in exorcisme. Er is de omgang met relikwieën. Er is het geloof in een voortbestaan na de dood, in het in onze levens aanwezig blijven van de overledenen.

In veel van die zaken lijken onze dagelijkse praktijk en het katholieke geloof in niet veel te verschillen van het zogenaamde primitivisme van *l’Afrique profonde*. Dat is de parallel die Remi bestudeert: ‘In Congo heeft Remi zich lang beziggehouden met zieners, waarzeggers en genezers, maar nu zoekt hij het ook dichter bij huis. Overal, overal bestaan zieners en genezers.’ (160) Remi’s levenswerk bestaat uit de studie van ‘het esoterische op wetenschappelijke wijze’ (94), en dat zowel in de voormalige kolonie als bij ons. Hij houdt zich bezig met ‘het onzeglijke’ (160).

Geen wonder dat er veel gezwegen wordt in dit verhaal. Het begint al met de zwijgzaamheid van het Westhoekse boerenmilieu waaruit Remi is voortgekomen. De Westhoek, ‘waar mensen meesters zijn in het zwijgen. Want als ze janken, is er toch niemand die hen hoort.’ (25) Jezuïeten huldigen het spaarzame spreken. De priesters en genezers die Paul op zijn weg ontmoet leren hem dat zwijgzaamheid onontbeerlijk is voor wie wil luisteren. Onder meer de psychoanalytica Bea benadrukt het belang van zwijgen: ‘Geduldig wacht ze op het menselijk spektakel van kwaadheid, angst, verdriet en misverstanden, en geeft dan haar boodschap door in een argeloze zin.’ (235)

Na haar laatste bezoek aan de stervenszieke Remi rijdt de dokter die hem heeft ‘geholpen’ door een woud naar huis. (Paul reist in haar hoofd mee.) ‘Ze denkt aan een priester die haar ooit omstandig uitlegde hoe hij zijn novicen leerde bidden. Eerst stil zijn, lange tijd zwijgen, niet nadenken. Misschien is er dan iets of iemand die de lege ruimte vult. Niet met gedachten, maar er zijn bepaalde gevoelens, spanningen en innerlijke bewegingen van het hart.’ (264)

‘Niet nadenken’. Maar natuurlijk: niets is moeilijker dan niet-denken. (‘Kan een mens zwijgen tegenover zichzelf?’ (167)) Over die paradoxale beweging gaat De minzamen, denk ik. Over wat er is en wie we zijn als we daar niet aan denken. Als we het niet wégdenken.