DEPOTPLICHT
Ik zag hoe mijn Facebookcontact Noël Geirnaert een link deelde naar de Koninklijke Bibliotheek Albertina (KBR). Het ging over het deponeren van publicaties in het zogenaamde ‘wettelijke depot’. Ook van publicaties in eigen beheer. Omdat ik onlangs publiceerde in eigen beheer klikte ik de link aan en kwam in een ambtelijk-juridisch universum terecht waar ik altijd zo snel mogelijk weer uit wég probeer te geraken. ‘Hier vindt u het antwoord op al uw vragen over het wettelijk depot en de depotplicht.’ Raar woordbeeld: ‘depotplicht’. Maar goed, op die website verneem je alles over hoe en wanneer en waarom je publicaties-in-eigen-beheer moet, jawel, moet deponeren (‘depotplicht’). Als ik wat verder graaf, kom ik al meteen bij een onmogelijkheid uit (ik bespaar u de details): je moet dus blijkbaar in je te deponeren publicatie een depotnummer (‘depotvermelding’) vermelden – maar dat nummer kun je alleen maar hebben door het desbetreffende werk te deponeren. Kip en ei, dus. Vervolgens is er sprake van formulieren, het aanmaken van een account, het opsturen van twee exemplaren, enzoverder enzovoort. U begrijpt: ik zit al op de kast.
Ik sluit de website af – niet na mij afgevraagd te hebben of ik dat dan toch maar niet zou moeten doen, mijn boeken deponeren? Maar wat houdt dat in? En, vooral, wat levert het op? In de Albertina worden ‘alle publicaties die verschijnen op het Belgisch grondgebied’ bijgehouden, alsook ‘alle publicaties door auteurs van Belgische nationaliteit in het buitenland’. Ik beeld me een soort van oneindige Borgesiaanse bibliotheek in, met daarop immense hoeveelheden allang vergeten exemplaren (telkens in tweevoud) van auteurs die ooit gemeend hebben hun eeuwigheid te kunnen verdienen door te beantwoorden aan de ‘depotplicht’. En ja, de ingezonden titels worden ook opgenomen in de ‘Belgische bibliografie’ die, zoals het hoort, online te consulteren is en wel hier.
Het lijkt mij een ijdele gedachte: dat na mijn dood de vruchten van mijn schrijf- en publiceerzucht (in eigen beheer) ten eeuwigen dage zouden bewaard blijven op een schap in de KBR en op Albertina’s website. Om dan dáár te worden vergeten – een vergeten dat zich naast dat ándere vergeten zou voegen.
Ik was al volop aan het vergeten wat ik gelezen had – zoals wel vaker gebeurt in mijn omgang met Facebook – toen ik, zo ongeveer een halfuur later, een e-mail kreeg van…, jawel, de Koninklijke Bibliotheek. Ene Linda F. (van de dienst ‘Prospectie en toezicht’ van het ‘depot’) meldt mij: ‘Uit nazicht van onze catalogus blijkt dat we de volgende publicatie nog niet ontvangen hebben: De elfde teen. 2020.’ Aangeven moet ik mijn publicatie niet meer want zij zijn daar – hoe en door wie? – blijkbaar al van op de hoogte gebracht. Ik moet enkel twee exemplaren opsturen. Mits het uitvoeren van een bepaalde administratieve handeling zal bpost zorgen voor een ‘voorgefrankeerde zending’ – de KBR betaalt dan de verzendkosten. (Het zou er nog aan mankeren.)
Linda bedankt mij nog ‘van harte’ ‘om het wettelijk depot te respecteren!’ (Dat uitroepteken oogt wat dwingend.) En zij voegt er nog aan toen, alvorens mij met ‘vriendelijke groeten’ uit te wuiven: ‘KBR zal uw uitgaven koesteren en bewaren voor het nageslacht.’
Geef toe, toch een vriendelijke bejegening voor een allereerste contact met deze instelling. Maar langs welke weg hebben ze daar weet van mijn naam en e-mailadres, en hoe weten ze – met titel en publicatiedatum – dat ik een boek in eigen beheer heb uitgebracht? Wat ze niet weten, duidelijk, is dat ik geen twee exemplaren meer in mijn bezit heb en dus ook niet kan opsturen – gesteld dat ik daartoe de aandrang zou voelen.