4. De minzamen
Minzaamheid een kwaliteit, een eigenschap die een persoon in de omgang kenmerkt. De minzame is vriendelijk. Hij spreekt zich niet uit voor zijn beurt. Hij bewaart afstand en is niet opdringerig. Hij is belangstellend en luistert. Hij is ‘genereus’ (183). Hij kent zijn plaats en is niet neerbuigend. Wellicht bestaat de minzaamheid vooral in het bescheiden opschorten van de eigen overtuiging, in de erkenning dat de werkelijkheid ruimer is dan wat de eigen waarheidsopvattingen voor mogelijk houden, in het besef dat er nog andere mogelijke benaderingen zijn dan deze van het eigen grote gelijk. Daarom doet de minzame er vaak het zwijgen toe: ‘Zwijgen, niet alles willen zeggen, discreet afstand houden.’ (183)
Minzame mensen zijn in de belevingswereld van Koen Peeters afgezanten van iets wat ruimer is dan ons bevattingsvermogen. Zij wijden in en geven hun kennis door. Zij zijn anders dan wij en helpen ons bij het begrijpen van onszelf. Zij zijn daartoe bereid omdat zij bezorgd zijn. Zij ontfermen zich over ons. ‘[Z]e doen dit niet voor het applaus. Nee. Ze herkennen gewoon hun eigen kwetsbaarheid in de ander.’ (161) De minzame is mededogend, compassieus. Maar hij verliest zich niet in hartstocht, hij blijft ernstig: ‘Ernst ook, geen hartstocht.’ (183) De minzame oordeelt niet, hij luistert. Hij is uit op het ontdekken van het verlangen in de ander.
Minzamen zijn belangrijke mensen die op onvoorzienbare momenten ons levenspad kruisen, die wij mogen ontmoeten. Die ons niet ‘een of andere absolute waarheid’ bijbrengen maar wel ‘levensinzichten, bepaalde technieken, een zekere efficiëntie’ met betrekking tot ‘wat we niet kunnen benoemen of begrijpen. Bijvoorbeeld onze sterfelijkheid, toeval en noodlot, het kwaad en geweld, en alle gevoelens en stemmingen die ons daaromtrent beheksen.’ (160) Het gaat om ‘iets waar het begint. Dat je overstijgt, waarbij jijzelf te klein bent om het te begrijpen maar dat mensen verbindt’ (231). De minzamen houden zich bezig met ‘het onzeglijke’ (160), met de ‘delicate kwesties’ (161).
Maar de minzamen zijn zelf ook kwetsbaar. Hun handelen doet een ‘leegte die alsmaar gevuld moet worden’ (233) in hen vermoeden, ‘of erger nog, een wonde’ (224). ‘Ze willen de wereld genezen, omdat er niemand is die hen geneest.’ (224)
De auteur van de roman De minzamen is ongetwijfeld zelf een minzame. Hij spreekt 286 bladzijden lang niet alles uit. Hij neemt zijn tijd. Hij is licht-ironisch maar discreet en bewaart altijd een respectvolle afstand – zonder daarom afstandelijk te zijn. Hij is ernstig maar toch ook ‘lichtvoetig’ (270). Hij schrijft met oog voor detail en ‘kleine, gevoelige associaties’ (106). Hij zet zijn eigen vooroordelen opzij en vermijdt woorden die een waardeoordeel inhouden (zoals ‘animisme’ (270) of ‘kwaadaardig’ (123)). Hij bezigt ‘een verstaanbare taal’ (122) en heeft een hekel aan ‘lange zinnen en zelfbedachte woorden’ (121). Hij hanteert ‘de juiste toon’ (242). Hij beseft dat het in zijn register nodig is om ‘poëtisch en paradoxaal te spreken’. Hij wil ‘vooral suggereren, tegelijk verklaren en verhullen’. (97) Hij is geduldig met de lezer maar leidt hem toch, met stille dwang en de kracht van zijn overtuiging, naar nieuwe, deugddoende, verrijkende inzichten. Hij verwezenlijkt een ‘bijzondere ontmoeting’ (278) waarbij je jezelf doorgeeft aan anderen zonder opdringerig te zijn: ‘in een goede relatie bescherm je elkaars eenzaamheid’ (108).
Koen Peeters geeft door en leert ons hoe wij écht mensen kunnen ontmoeten, en wat we nog kunnen ‘geloven als je het grote geloof hebt verloren’ (31).