zaterdag 23 april 2022

notitie 164

(220422)

 

GEEN TIJD VOOR THEATER

 

Tijdens en na de wielerklassieker Parijs-Roubaix, die op Pasen werd gereden, hebben belangwekkende inzichten betreffende de relatie tussen theater en sport mij bereikt. Ik wil ze nu met u delen.

Op tien kilometer van het einde van de wedstrijd gaat kasseivreter Yves Lampaert iets te enthousiast door een van de bochten van de voorlaatste kasseistrook. Hij raakt de armen van een eveneens iets te enthousiast applaudisserende supporter. Beide enthousiasmes clashen, de coureur wordt naar de andere kant van de strook gekatapulteerd en belandt met zijn frêle en afgetrainde lichaam op spectaculaire wijze op zijn rug. Op de scherpe en beenharde klippen van het onregelmatige plaveisel.

Je denkt: die man blijft liggen. Maar neen, vijf seconden later zit hij alweer op zijn fiets. En hij eindigt nog als tiende op de wielerbaan.

Tijdens een van de talloze overbodige nabeschouwingsprogramma’s op de radio – onder het motto ‘Elke avond sport!’ – oppert een van de gasten dat mocht Lampaert een voetballer zijn geweest, hij daar waarschijnlijk nog zou liggen. Kermend en kreunend.

Coureurs hebben geen tijd voor theater. Onder andere dat maakt hun sport zo mooi. En, voor zover er geen doping mee gemoeid is, ook zo eerlijk. Linkeballen en komedie spelen, dat loont niet in de wielersport.

Heel anders gaat het er aan toe in het voetbal. We kennen allemaal – en ergeren er ons al jaren aan – de blijkbaar niet in te tomen theaterzucht van de lichtgeraakte vedetten, het gejammer, het gezeur, het geëmmer. Het aanvechten van scheidsrechterlijke beslissingen. Het veinzen. Het claimen van hoekschoppen en ingooien, ook al heeft iedereen gezien dat daar absoluut geen aanspraak aan kan worden gemaakt. Het onsportieve gedrag kortom, dat vreemd genoeg in andere ploegsporten geen schering en inslag is. Daar zijn wél nog erecodes van kracht. Ooit al eens een rugbyman kermend op de grond zien liggen om dan, wanneer het spel gewoon doorgaat, wonderbaarlijk te herrijzen?

Echt grote spelers hebben al die commedia dell’arte niet nodig (zoals Rik De Saedeleer zaliger nagedachtenis het noemde in een tijd dat een verwijzing naar zeventiende-eeuws Italiaans theater nog mogelijk was). Franz Beckenbauer speelde in de halve finale van het WK 1970 tegen Italië voort met een gebroken arm. Messi is misschien een corrupte witteboordcrimineel, maar op de grasmat beslist geen zeurkous.

Eindelijk, ja eindelijk, staat met Jan Vertonghen een voetballer op die deze toestanden aanklaagt. ‘Volgens de Belgische recordinternational nemen het ‘constante duiken en huilen’ het plezier van de weg fans,’ aldus De Standaard. Vertonghen stelt om de effectieve speeltijd te meten het gebruik voor van een chronometer, zoals in het basketbal (waar ook geen theater wordt gespeeld, of toch zeker niet in dezelfde mate als in het voetbal). Dan zou er tweemaal dertig minuten worden gespeeld. Dit voorstel betekent dus impliciet dat er per speelhelft een kwartier (!) aan tijdverlies opgaat. En Vertonghen stelt ook voor om ‘opzichtige schwalbes’ met een rode kaart te bestraffen.

Ik steun de voorstellen van Jan Vertonghen, maar ik begrijp natuurlijk niet waarom deze verdienstelijke speler, die in zijn carrière bij onder meer Tottenham Hotspurs en nu Porto voor zover ik weet meestal wel zeer sportief is geweest, er pas nu mee op de proppen komt: hij is vijfendertig.

Yves Lampaert, ondertussen (Lampy voor de vrienden en fans, waaronder ikzelf), heeft zijn excuses aangeboden aan de man die hem onvrijwillig ten val had gebracht. In een opwelling had hij die meneer ‘een kalf’ genoemd. Dat, zo vond Lampaert een etmaal na zijn val, kon niet door de beugel. Dat had hij niet mogen doen. Hij had die meneer geen kalf mogen noemen.

Neem daar een voorbeeld aan, lichtgeraakte komedianten van de voetballerij.