21 augustus 2001
Tegenlicht en schaduw
Het door de restanten van nevel binnenvallende ochtendlicht
schenkt het tafereel iets idyllisch. Een vrouw – onmiskenbaar een vrouw: type
echtgenote van stripheld Octaaf Keunink, schonkig in het bekken, paarsig in het
opgekrulde haar, rechtlijnig en honderd procent voorspelbaar – hangt de witte
was op aan de draad die, zoals dat vroeger in talloze Vlaamse tuintjes het
geval was, van betonnen paal naar betonnen paal gespannen is; beide palen staan
naast de moestuin in de zanderige bodem geplant. De vrouw begint rechts op te
hangen, de ene witte onderbroek links van de andere. Het lijkt een omgekeerd
schrijven. Vlaggenschepen. Vaandels. Vaginawindels. Ik zei het: gelukkig is er
het tegenlicht. Met sexy slipjes en beha’s, en natuurlijk een jonge vrouw met
loshangend haar en hagelwitte tanden, had je een reclamespot voor een
wasproduct. Zelfs mét de betonnen palen.
Aan de andere kant van het woninkje waar zich in de tuin dit
tafereel afspeelt, gebeurt iets anders. Daar is geen gras, alleen stof; daar is
geen overvloedig licht, alleen schaduw; daar is geen vrouw die witte was
uithangt, alleen dit: een haan die over kippen heerst. Hoe stapt een haan?
Statig, natuurlijk. De gouden veren, het formaat, de kam, de lellen. De sporen.
Een stofwolkje: de heersende haan bestijgt een anonieme kip. Gekakel. Twee
seconden geharrewar. Dan is het voorbij. De kip maakt zich niet eens uit de
voeten, ze gaat door met pikken, met in het stof bijten. De haan overschouwt zijn
slagveld. De andere kippen zijn kippen gebleven.