2 september 2001
De Nieuwe Steenweg
Vele jaren nu al loop of rijd ik er, met fiets of auto,
regelmatig voorbij en niet zelden vraag ik mij daarbij af hoe het binnen zou
zijn. Niet zo lang geleden was er een uitbaterswissel, maar ook die gelegenheid
om de zaak van naderbij, en van binnenuit, te leren kennen, heb ik laten
voorbijgaan. Gisteravond is het er dan eindelijk van gekomen. Na een uurtje
snookeren ben ik er met G. voor een laatste afzakkertje heen gegaan: café De
Nieuwe Steenweg.
We namen plaats op barkrukken aan de toog. Rechts achter mij
zaten drie oude mannen te zeuren over het voetbal. Een van hen zei, in het
Brugse dialect dat ik hier niet zal proberen na te bootsen of met onomatopeïsche
woordbeelden suggereren, dat ‘ze’ een hele speelhelft lang niet waren
‘overgekomen’. Een ander zei dat het spel niet om aan te zien was geweest, maar
de ploeg waar hij zich klaarblijkelijk achter schaarde had gewonnen, en ‘dat is
het voornaamste’. Ook de derde mengde zich in het gesprek, maar de strekking
van zijn mededeling is mij niet bijgebleven – ik was te zeer met G. in een gesprek
verwikkeld om daar veel aandacht aan te schenken. Wat later, het liep al tegen
enen, waren de mannetjes stilgevallen (of al weg, dat staat mij niet meer zo
duidelijk voor de geest), en kwam het mij voor dat, hoewel G. en ik niet luider
spraken, heel het café meeluisterde naar wat wij elkaar te vertellen hadden.
Heel het café, ik moet nauwkeurig zijn: dat waren een scheefgezakte man met een
snor die wat verderop, vanuit mijn positie gezien achter G., aan de toog zat en
zijn halfvolle pint bier duidelijk al geruime tijd vergeten was, en een
eveneens besnorde man die alleen aan een tafeltje gezeten ietwat melancholisch
voor zich uit zat te staren. En om nog preciezer te zijn: de eerste van die
twee zal wel niet écht hebben geluisterd naar wat wij elkaar – in ‘beschaafd’
of ‘algemeen’ Nederlands – te vertellen hadden, dus was er, naar mijn
aanvoelen, slechts één mens die leek mee te luisteren: snorremans. De vrouw
achter de toog, die duidelijk aangenaam verrast was door de voorkomende manier
waarop wij haar onze wensen doorspeelden en haar bedankten wanneer zij die
wensen had ingewilligd, luisterde níet mee, dat leek mij zeker. De drie meisjes
die eerder op de avond hadden meegezongen met de liedjes die zij uit de jukebox
haalden – wat is het lang geleden dat ik nog eens ergens een jukebox in werking
heb gezien – ook niet want zij waren, tiens,
al verdwenen. Ons gesprek was zo geanimeerd verlopen dat ik geen oog had voor
de juiste volgorde van binnenkomen en weer vertrekken…
‘En nu zou ik graag willen sluiten,’ zei de café-uitbaatster
nadat ze de lege tafels had afgeveegd, er de stoelen bovenop had gezet, de
gordijnen had gesloten en het licht had gedimd. De scheefgezakte man aan de
toog stond recht en schuifelde mompelend naar de deur. Ook de melancholische
man achter het tafeltje kwam in beweging. Maar hij ging niet naar de deur, wel
naar achter de toog waar hij wat glazen begon af te spoelen. Hij was de
uitbater, dat had ik niet verwacht. Ook G. en ik stonden op. We namen beleefd afscheid
en begaven ons naar de uitgang… - En zie, daar bevonden wij ons op de steenweg, die al lang niet meer nieuw is.