RITSELEN
Voor dit weekend is alweer mooi
weer aangekondigd. Misschien beland ik opnieuw languit op een bank, luisterend
naar de geluiden van het speelpleintje, de zon tussen de bladeren van de boom
boven mij.
Zo lag ik daar vorige week en
beleefde er een – godzijdank – moment van absolute leegte. De kinderen
amuseerden zich met hun spelletjes die mij in momenten van geringe inspiratie
maar matig kunnen boeien: de zandbak was een ruimteschip, de wip een paard waarschijnlijk,
de twee bulten waar oudere kerels met hun fietsen over crossen bergen, de
knarsende schommel allesbehalve het zeeziek makende tuig dat ik erin zie.
Ik zag niets. Ik was languit op de
bank gaan liggen en leverde mij over aan een deugddoende en welverdiende
leegte. Ik dommelde in en dacht aan niets.
Tot ik achter mij, achter de
schutting, volgende conversatie hoorde voeren. U moet er het Brugse dialect bij
denken. Als dat niet meteen lukt, staat het u vrij de dialoog in uw eigen
plaatselijke taaltje om te zetten.
Een vrouwspersoon: ‘Het is wel
mooi weer, hè?’
Een manspersoon: ‘Ja, en warm!’
De vrouw: ‘Een beetje zon, dat is
alles wat we nodig hebben.’
De man, korter van stof: ‘Dat is
juist.’ (Da’s zuuste.)
Dit gesprekje betekende natuurlijk
niets, maar precies daardoor vond ik het zo geruststellend. Inderdaad: alles
wat we nodig hebben. Een onweerlegbare waarheid, die opging in de geluiden van
het speelpleintje zoals het ritselen van het verfrommelde papiertje dat,
voortbewogen door de lichte bries, aan mijn bank voorbijwoei.
Alles was goed, even.
Deze column verscheen twintig jaar
geleden in De Standaard van 27 april
1996