12 mei 2016
donderdag
Ze was er al een tijdje mee in de weer, flink zichzelf
observerend in het spiegeltje op de binnenkant van het opengeklapte deksel van
het poederdoosje, met een eyeliner en twee superzachte penselen: een grof voor
de grote oppervlakken en een fijner voor de afwerking. Ze zag er goed uit, het
moet gezegd – al ontging mij wel het verschil tussen het voor en het na. Toen
deze opmaakbeurt eindelijk achter de rug was, borg ze haar cosmetica op en
diepte een boek uit haar handtas. Vreemde lettertekens, in een taal die van
rechts naar links te lezen viel – dat kon ik opmaken uit het feit dat de
linkerkant van het tekstblok niet gealigneerd was. En toen kwam er een jongeman
tegenover haar zitten. Een beetje vrijpostig, dat wel, want tegenover mij, aan
de andere kant van het middenpad, was er ook plaats. De jongeman schond de
ongeschreven wet dat je niet bij een dame gaat zitten als er vlakbij nog plaats
is bij een heer. Er waren trouwens nog zitjes die volledig vrij waren. De jonge
vrouw keek niet op, maar werd des te doordringender door de jongeman
geobserveerd. Een beetje zoals ik daarvoor had gedaan. Maar nu observeerde ik
hém. Zijn blik was onbeschaamd, zij zag het niet of deed alsof. Daarbij kwam
haar boek van pas.
Daar ging haar telefoon. Die nam ze op, ze antwoordde in een
rudimentair Frans. De jongeman klapte zijn laptop op en plaatste deze op het
tafeltje tussen hemzelf en de jonge vrouw in. De ene telefoon volgde na de andere.
Vlak voor Brussel merkte de jonge vrouw dat haar batterij bijna leeg was. Ze
zocht in de wagon naar een stopcontact, maar er was er geen. De jongeman bood
haar de usb-ingang van zijn laptop aan. De jonge vrouw aanvaardde deze geste en
verbond haar oplader met zijn laptop.