wolkenfragmenten uit Lize Spit, Het smelt
1845
Het is bewolkt, toch
drukkend warm. (50)
1846
Ik kijk hoe het onweer
dichterbij komt, eerst konkelend in de verte, tot de wolken samenpakken als een
omgekeerde blauwe plek: lichtgrijs, donderblauw, op sommige plaatsen paars. (53)
1847
Er beweegt een wolk voor
de zon. (84)
1848
Er drijven witte wolken
over, enkel achter hem blijft de horizon zuiver blauw.
(86)
1849
Weer trekt er een wolk
voor de zon. (87)
1850
Er rolt een grijze wolk
over het dorp. Het licht valt in schuine strepen, de leegte tussen het
wolkendek en de bodem arcerend. (111)
1851
De lucht is geheel
grijs. Nergens zijn randen te zien waar de wolk zich zou kunnen losscheuren van
de hemel, waarlangs zonlicht zou kunnen binnenvallen.
(146)
1852
Nog voor ik de hoorn heb
neergelegd komt er tussen het dorp en de zon een dikke wolk geschoven. (150)
1853
Haar ogen gleden van de
zak naar ons, dan naar het raam waarachter in de verte grijze wolken aanzetten. (164)
1854
Achter de rij sparren en
de opgeschoten haag rolt de zware, grijze wolk zich op.
(191)
1855
In dat jaar was er een
zware storm. Een wolkbreuk. (299)
1856
De zon duikt achter een
wolk. (383)
1857
De donkere wolken
bezetten de blauwe hemel met de snelheid waarmee een druppel inkt zich in een
glas water verspreidt. (449)
1858
Door een gat in de
wolken valt er zon op de regenplassen. (457)
1859
Voor ik het huis echt
achter me liet en de sneeuw in ging, wandelde ik terug en trok mijn eigen
tekening van de muur, mijn gedetailleerde schets van het huis, die met de
helblauwe wolken en de knalgele zon en de negen vogeltjes op de
elektriciteitsdraad. (477)