wolkenfragmenten
uit Imre Kertész, Ongebonden door het lot
1837
De jongens en de
volwassenen om me heen wezen naar iets in de lucht: een langwerpig, roerloos,
koudglanzend gevaarte, dat uitgestoken scheen te zijn in de witte nevel van de wolkeloze
maar vale hemel. (76)
1838
Het was helder en zonnig
weer, maar overtrekkende wolken en buien hadden een behoorlijke
temperatuurdaling teweeggebracht, zodat het buiten aangenaam fris was. (111)
1839
In Buchenwald was het
weer koeler dan in Auschwitz, de bewolkte hemel maakte dat alles grauw
leek en het miezerde er vaak, maar in Buchenwald kon het gebeuren dat je al ’s
morgens met hete bloemsoep werd verrast. (115)
1840
De ergernis over vroege
opstaan was dankzij de heerlijke koele zomerochtenden, de onbewolkte
hemel en de dampende koffie spoedig vergeten (om die tijd moest je goed
opletten in de latrine, want je zat er nog maar net of er werd overal ‘Appell!’
en ‘Antreten!’ geroepen). (134)
1841
Ik dacht over allerlei
zaken na en keek naar alles wat ik zonder overtollige of vermoeiende bewegingen
kon gadeslaan, zoals de lage, grijze, ondoorzichtige hemel boven me, of beter
gezegd: de loodkleurige, langzaam overtrekkende, winterse wolken, die de
hemel onzichtbaar maakten. Af en toe scheurde het wolkendek en ontstonden
er onverwachts spleten en lichtende gaten waar ik in kon kijken en opeens zag
ik een reusachtige diepte, waaruit een straal op me neerkwam, en een snelle,
onderzoekende blik van een paar ogen waarvan ik de kleur niet kon thuisbrengen,
maar die ongetwijfeld blauw waren, net zo blauw als de ogen van de kamparts in
Auschwitz. (172)
1842
De schapewolkjes
boven de blauwige heuvels zagen al paars en de hemel stond in brand. (241)