wolkenfragmenten
uit Rutger Pontzen, Nu ik
1506
(…) of ik ergens kon zien
dat wat ik net had gehoord werkelijk zo was gebeurd, een aanwijzing die duidde
op een verandering in het straatbeeld, de vlaggen halfstok hingen, mensen met
een verdrietig gezicht en een rouwband om de arm rondliepen, er ergens een
donkere wolk hing, regen op komst was, onweer dreigde, de stad er anders
uitzag, iets wat zou wijzen op een kleine onregelmatigheid, een afwijking van
het gewone (…) (30)
1507
(…) een onverwachte
windvlaag die het gemalen baksteen deed opwaaien, als een wervelwind, en ik
naar boven keek en zag hoe het dikke wolkendek openbrak en de volle maan
zichtbaar werd, die me in een scherp theatraal spotlicht zette, als een teken
Gods (…) (81)
1508
(…) het wachten op een
bovennatuurlijk teken, omdat er uit het niets een wind opsteekt, de wolken
opzij schuiven en de maan op je schijnt (…) (106)
1509
(…) zoals ik als kind kon
genieten van de wolkenluchten waarachter de zon langzaam onderging
(…) (173-174)
1510
(…) terwijl ik op dat
viaduct stond, er een zuchtje wind door mijn rode stekelhaar waaide en over
mijn besproete wangen aaide, als teken van wederzijdse waardering, de wolken
langzaam maar zeker van formatie en structuur veranderden, groter en kleiner
werden, uiteen waaiden en oplosten in de blauwe verte die, naar gelang het
jaargetij en het tijdstip dat ik daar stond, eerst oranje en daarna fel roze
kleurden, momenten van natuurgenot die ik ook goed kende op zonnige, wolkeloze
dagen waarop ik op mijn rug in het gras lag en naar het schijnbaar eindeloze
blauw tuurde, in een poging de diepte van de hemel te peilen (…) (174)
1511
(…) tijdens een weekeinde
halverwege de maand september, aan het begin van de herfst, als de lucht nog
strakblauw is met al wel hier en daar een donkere wolk, dreigend gevuld
met regenwater (…) (224)
1512
(…) waarna dat ene
telefoontje volgt dat je eigen leven in een stroomversnelling brengt, in een
gloedvolle levendigheid zet, alles weer serieus wordt, gemoed en zintuigen op
scherp komen te staan, als indrukken op een klaarlichte, onbewolkte dag,
met lange schaduwen en pijnlijke lichtintensiteit (…) (245)
1513
(…) terwijl op de
achtergrond een kerkklok aangeeft hoe laat het is, er een mot binnenvliegt, een
fietser fluitend onder je raam langsrijdt en het daarna weer urenlang stil is,
boven de huizen het eerste ochtendlicht gloort, onder een nog donkerpaars wolkendek,
de eerste tram zich meldt (…) (260)
1514
(…) omdat ik eerder het
gevoel heb dat het water dat langs mijn teen stroomde, richting kust en de
verre einder van de zilte zee, dat dat water daar verdampt, opstijgt, op hoogte
gekomen afkoelt tot een wolk, langzaam maar zeker weer landinwaarts
drijft, druppels vormt, als regen tegen een berghelling neerslaat, daar een
stroompje, en met andere beekjes een rivier vormt, dezelfde rivier waarin ik
dagen, weken, maanden eerder mijn grote teen had gestoken, en de cirkel toch
rond is (…) (268)