I:758-763
Saint-Loup, M. de Charlus en Mme de Villeparisis maken
aanstalten om te vertrekken naar een lunch bij de prinses van Luxemburg.
Charlus vraagt aan Marcel of hij ’s avonds samen met zijn grootmoeder thee komt
drinken bij Mme de Villeparisis. Uiteraard gaan Marcel en zijn grootmoeder in
op deze uitnodiging. Maar wanneer ze bij Mme de Villeparisis hun opwachting
maken, moet Marcel ondervinden dat Charlus lijkt of voorwendt te zijn vergeten
dat hij hen heeft uitgenodigd! Dat ervaart Marcel uiteraard als vernederend, en
met un scrupule de précision (760:9), die ook Proust kenmerkt, probeert
hij hiervoor een verklaring te vinden. Wellicht wil Charlus in het bijzijn van
zijn vrienden het niet geweten hebben dat hij lieden heeft uitgenodigd die
lager in rang staan.
Marcel observeert hoe Charlus kijkt. Charlus kijkt Marcel
met een doordringende blik aan avec le
même sérieux, le même air de préoccupation (760:41-42) als was dat gezicht
van Marcel un manuscrit difficile à
déchiffrer (760:43). De redacteurs die Prousts manuscripten onder handen
moesten nemen, zullen bij deze zin wel gegrijnsd hebben.
Charlus lijkt, zo vindt Marcel, in zich een gevaarlijk en
tragisch geheim te verbergen en moet, om de openbaring ervan te verhinderen,
voortdurend op zijn hoede zijn. Hij
kijkt schichtig om zich heen, inderdaad zoals ces marchands en plein air qui, tandis qu’ils débitent leur boniment (‘terwijl
ze hun praatjes verkopen’) et exhibent
leur marchandise illicite, scrutent, sans pourtant tourner la tête, les
différents points de l’horizon par où pourrait venir la police (759:29-32).
Deze vergelijking die Charlus op één lijn zet met illegale marktkramers,
stond al op de bladzijde waarop Marcel merkt dat de fat lijkt te zijn vergeten dat
hij Marcel en diens grootmoeder heeft uitgenodigd. Proust bereidt zijn
observatie van het enigmatische karakter van Charlus’ inborst goed voor!
Marcel verwondert zich erover dat Charlus zo kil naar hem
kijkt, terwijl hij toch vriendelijk met oma staat te kouten! De enige
verklaring die de jongen hiervoor kan bedenken, is dat Charlus iets heeft tegen
mannen, en dan vooral tegen jonge mannen. Je compris que ce qu’il reprochait surtout
aux jeunes gens d’aujourdhui, c’était d’être trop efféminés (762:4-6). Hier lijkt Charlus wel
enigszins in tegenspraak met zijn eigen allure want waar hij pleit voor mannelijkheid,
kan hij toch ook zeer vrouwelijk verfijnd zijn – dat blijkt uit het gesprek
want daarin heeft hij het over zijn begrip voor het verdriet dat Madame de
Sévigné ondervond toen zij van Madame de Grignan gescheiden werd. Marcels
grootmoeder is verrukt dat Charlus hier uit het hoofd een hele passage uit een
brief van Mme de Sévigné weet op te zeggen. Later zullen Marcel en zijn
grootmoeder overwegen dat Charlus, om dergelijke délicatesses, une sensibilité féminines (762:36-37) aan de dag te
kunnen leggen, zeker de invloed van vrouwen in zijn omgeving heeft moeten ondergaan.
Grootmoeder denkt daarbij aan Charlus’ moeder of aan zijn dochter, als hij er
een zou hebben. Marcel is wereldwijzer: het moet een maîtresse zijn want hij
herinnert zich hoezeer Saint-Loup door zijn maîtresse was beïnvloed, in die
mate dat Marcel beseft à quel point les
femmes avec lesquelles ils vivent affinent les hommes (762-763:43-1).
Het gespreksonderwerp op de thee bij Mme de Villeparisis, de
veronderstelde fijngevoeligheid van Madame de Sévigné, wordt nog even
uitgesponnen. Zij smaakte het genoegen om, na het vertrek van Mme de Grignan,
nog in het gezelschap van haar dochter te mogen vertoeven. En, zo fleemt Charlus met een citaat van La
Bruyère: ‘Être près des gens qu’on aime,
leur parler, ne leur parler point, tout est égal.’ (763:7-9) Het is
altijd een beetje riskant om een gesprek, ook al is het een societygesprek dat
stijf staat van de vormelijkheid, met dergelijke dooddoeners neer te meppen.
Mme de Villeparisis merkt nog op dat het in het geval van
Mme de Sévigné gaat om de liefde voor haar dochter en dat het dus niet om
‘echte liefde’ ging. Charlus is niet akkoord. Niet het voorwerp van de liefde
is belangrijk, maar het feit dát je liefhebt. En hij voegt er aan toe dat wat
Mme de Sévigné voelde voor haar dochter de echte passie benadert, zoals die
bijvoorbeeld door Racine werd beschreven. Saint-Loup is dan weer niet zo geporteerd voor Racine, maar Charlus duldt
geen tegenspraak: Il y a plus de vérité
dans une tragédie de Racine que dans tous les drames de monsieur Victor Hugo
(763:30-31), beweert hij met aplomb. Marcel spitst de oren en merkt op,
niet zonder enige kwaadaardigheid, dat Charlus’ stem, ook al beroept hij zich
op een macho-imago, wel erg vrouwelijke toonhoogten haalt.
Zowat alles in deze passage, of het nu gaat om de indruk die
Charlus maakt of de invloeden die hij heeft ondergaan, of over het voorwerp van
de liefde van Mme de Sévigné…, draait om het verschil tussen de geslachten. Een
spanning wordt hiermee opgebouwd die, op de volgende bladzijden, waarin Proust
vertelt over de onheuse manier waarop Charlus Marcel behandelt, schier
ondraaglijk wordt.
De vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn verzameld op de blog Rechercheur