woensdag 15 juli 2015

op verhaal 65

Ik


Het gebruik van de derde persoon doet gekunsteld aan, maar is onvermijdelijk.

Mocht ik ‘ik’ schrijven waar ik ‘Steven’ opvoer, het zou een heel ander verhaal worden. Natuurlijk ‘ben’ ik Steven, en bedien ik mij van hem om mijn herinneringen op te voeren. Natuurlijk ‘is’ Stevens moeder mijn moeder, zoals ook zijn vader, zijn broer en zus, zijn verwanten en vrienden enzovoort allemaal een pendant hebben in mijn persoonlijke geschiedenis. Laat daar geen twijfel over bestaan: ik heb het al moeilijk genoeg om mijn eigen herinneringen bij te houden, laat staan dat ik die van een gefingeerde ander zou kunnen verzinnen. Dus daar ga ik mij niet mee bezighouden.

Maar ik heb de derde persoon nodig, en ik zie mijzelf genoodzaakt de namen van mijn personages te veranderen.

Deze verschuivingen drukken de afstand tussen het heden en het verleden uit. Het beeld is vertekend en het kan niet anders dan vertekend zijn. Maar een perfecte reconstructie is dan ook helemaal niet waar ik naar streef. Meer nog, wanneer ik voel dat het verleden zich onttrekt aan mijn vermogen om het mij in al zijn details of gewoon maar heel rudimentair voor de geest te halen, en dat is zowat altijd het geval, zal ik mij geen moeite getroosten om de correcte versie op te speuren. Daar begint voor mij het fabuleren, daar vul ik naar hartenlust de werkelijkheid aan, kleur ik haar naar believen in. En ik verhul mijn vergeten niet – integendeel, dat vergeten is mijn werkelijkheid of maakt er toch minstens, en helaas in toenemende mate, deel van uit. Zo vergroot ik nog de afstand, ik fictionaliseer mijn verleden, hef het op en hef het op tot verhaal. Het is niet dé waarheid, het is een waarheid: de mijne. Of eigenlijk is het niet eens een waarheid. Tenzij die waarheid zou gelegen zijn in het verlangen dat ieder van ons heeft om zijn vervliedende leven in een verhaal te vatten. Ten einde de golfslag van de tijd te stoppen, en daardoor op verhaal te kunnen komen.

Wahrheit und Dichtung. Uiteraard wordt dit schrijven gestuurd door een strategie, een die veel te maken heeft met schroom en met de angstvalligheid die wordt ingegeven door het voortdurende besef dat betrokken partijen meelezen. Doordat ik deze stukjes na een korte incubatie- en rijpingsperiode op het net ‘publiceer’, kan het niet anders of dit moet een weerslag hebben op mijn schrijven. Ik vraag veel van mijn betrokken lezers, en van mijn lezende betrokkenen. Als zij bovendien reageren, wordt de strategie meerlagig.

Stel dat het gebeurt. Stel dat de persoon waarop Stevens zus ‘Petra’ is gemodelleerd het niet begrepen zou hebben op de manier waarop ‘Steven’ zich ‘Céline’ toe-eigent. ‘Het is ook mijn moeder,’ zou ze mij dan mailen. En zij zou mij daarbij eventueel kunnen laten weten dat de manier waarop ik onze moeder opvoer niet strookt met hoe zij haar ziet.

Natuurlijk niet, wij hebben elk onze moeder – ook al is, was, zij een en dezelfde persoon.

Kijk, hoe wij gevangen blijven in onze angsten, hoe wij een verwrongen idee van onze eigen identiteit hoog houden om toch maar iets te kunnen zijn en betekenen. En dat geldt natuurlijk in de eerste plaats voor mezelf. Maar dat besef kan mij natuurlijk niet beletten om dit respectvol eerbetoon aan mijn moeder voort te zetten en het later ook nog over mijn vader te hebben.