6 november 2001
De onvermijdelijkheid van een zekere overgave
(bespreking van Herman De Dijn, Geluksmachines in context, 2001)
Nu al ongeveer een decennium trekt de Leuvense hoogleraar wijsbegeerte
Herman De Dijn ten strijde tegen de (post)moderne illusies van zelfbeschikking
en beheersbaarheid. Met Hoe overleven wij
de vrijheid? (1993) en Kan kennis
troosten? (1994) gaf hij conservatief Vlaanderen weer een stem in het
publieke debat of wat daarvoor moet doorgaan. En met ‘weer een stem’ bedoel ik
niet alleen dat conservatieve intellectuelen weer mogen of durven of kunnen
spreken, maar ook dat hun argumenten worden gehoord en, na een lange
overwintering in de ijskelders van de linkse evidenties, opnieuw opgeld maken.
Dat De Dijn nadrukkelijk deelneemt aan het debat, bewijst zijn vaak
combattieve taal. Met grote stelligheid poneert hij zijn ideeën, vaak op het
provocerende af: ‘Het is niet omdat sommigen dit niet meer willen horen, dat
het niet waar zou zijn...’ Hij filosofeert ‘zonder zich te storen aan de eisen
van de “political correctness”’. Hij is graag tegendraads – om de heel
eenvoudige reden dat hij ervan uitgaat dat de overheersende canon van waarden
en normen het níet bij het rechte eind heeft. De Dijn bedrijft geen dorre
oppositiefilosofie maar wil met zijn teksten iets bereiken, zijn rol als
intellectueel ten volle opnemen. Zijn teksten hebben een gebruikswaarde. Dit
betekent echter niet dat ze niet stevig onderbouwd zouden zijn. De essays in de
nieuwe bundel Geluksmachines in context zijn
wel degelijk filosofisch, zoals de ondertitel belooft. De redeneringen zijn
sluitend en werken met duidelijke en meestal helder gedefinieerde concepten.
Het strijdende karakter en de hechte theoretische onderbouw leiden, samen met
de zorgvuldig gekozen voorbeelden, tot een beklijvende maar niet altijd even
gemakkelijke lectuur. De filosofisch niet-geschoolde lezer staat voor een
lastig karwei. Dat geldt zeker voor de preliminaire ‘filosofische meditaties’
(over onder meer symbolen, taal, communicatie, traditie en kritiek, vrijheid en
determinisme...).
Hier kan niet het volledige gedachtegoed worden uiteengezet. Ik beperk
mij tot de weergaven van een grote lijn, enkele bedenkingen en een illustratie
van mijn overtuiging dat De Dijns benadering in elk geval behartenswaardig is.
Het mensbeeld van Herman De Dijn is samen te vatten in het eenvoudige
zinnetje ‘Een mens leeft niet van brood alleen’. Het is nefast de mens te
reduceren tot een wezen dat alleen maar persoonlijk geluk en genot nastreeft
(een ‘geluksmachine’). Maar wat wil ‘de mens’ dan wel? Ik laat De Dijn zelf
antwoorden. Op die manier kan u al even proeven van zijn toon: ‘[De mensen]
willen verbonden zijn met min of meer interessante personen, objecten,
plaatsen, zodat hun leven niet totaal onbetekenend is. Pas als dit niet lukt,
vallen ze terug op het surrogaat van het streven naar aangename ervaringen.’
De verbondenheid waarvan sprake kan uitgelegd worden in termen van
geborgenheid en erkenning. Vooral in de geborgenheid situeert zich het
conservatieve van dit mensbeeld: telkens opnieuw hamert De Dijn erop dat mensen
vóór alles (vooraleer ‘geluksmachines’ te zijn) wensen terug te vallen op een vertrouwde
omgeving (‘context’): dorp, familie, cultuur, waarden en normen die zijn
ingebed in rituelen en tradities. Let wel, De Dijn beweert nergens dat de in
casu West-Europese culturele en morele context beter is dan mogelijke andere
contexten. Neen, iemand is verbonden met zijn context omdat hij daar nu eenmaal
toevallig in geboren is. Punt. Een verdere verantwoording is niet nodig. De
traditie reikt het individu de waarden aan die het hem mogelijk maken om zijn
fundamenteel menselijke behoefte aan erkenning zinvol te beleven. Daarom zijn
echte waarden transcendent: ze staan boven het individu. Individuen die
pretenderen zelf hun waarden samen te ‘shoppen’ zijn verkeerd bezig.
Ook de verbondenheid die aangeleverd wordt door ‘erkenning’ leidt tot
conservatisme, maar dan op een andere manier. Naast de primaire materiële
basisbehoeften (voeding, woonst...) heeft elke mens ook de spirituele
basisbehoefte aan erkenning. Die erkenning heeft pas waarde als ze écht is (en
bijvoorbeeld geen medelijden is). Dat betekent dat ze niet mag worden
afgedwongen. Of je erkenning krijgt, heb je niet in de hand, ook niet als je de
laatste mode volgt: ‘Een persoonlijkheid wordt men paradoxaal genoeg door
zichzelf te vergeten, door zichzelf te overstijgen in een gefascineerdheid niet
door zichzelf en de indruk die men zal maken op anderen, maar door waarden en
door een waarheid die aan onze keuze en smaak transcendent zijn.’ Erkenning is
ook pas echt als ze wordt verleend door iemand die van de erkende verschilt en
liefst door de erkende zelf wordt erkend als een waardevol, ‘min of meer
interessant’ persoon.
Dat laatste punt, het onbeheersbare verschil, is cruciaal in De Dijns
kruistocht tegen elke homogenisering in naam van een uit het verlichtingsdenken
voortgesproten en inmiddels ‘geglobaliseerde’ beheersbaarheidsideologie. In
naam van nut en rendement worden alle verschillen uitgevlakt: tussen man en
vrouw, homo- en heteroseksuelen, kind en volwassene, week- en zondag,
enzovoort. Een hiërarchie van waarden is taboe, ideologische verschillen
oudmodisch, alles moet kunnen. Het resultaat kan volgens De Dijn niets anders
zijn dan indifferentisme, onverschilligheid, verveling – met eventueel
uitlopers naar zelfdestructiviteit en agressiviteit.
Ik formuleer bij deze evocatie van een grote lijn vier bedenkingen: een
aarzelende eerste salvo van kritiek. Hierna zal ‘weldenkend’ progressief
Vlaanderen wel een niet aflatend spervuur openen op de voormalige vice-rector
uit Leuven en zo het publieke debat naar ongekende hoogten stuwen.
1) Erkenning heb je niet in de hand. Je kunt alleen maar hopen en erop
vertrouwen dat ze komt. ‘Ik doe mijn best en God doet de rest.’ Je moet chance hebben. En dat vergt ‘de
capaciteit tot een fundamentele passiviteit’. Mijn vraag is heel eenvoudig: wat
als je géén chance hebt? Hoe verleen je dan zin aan je bestaan? De Dijn is
terecht tegen homogenisering, maar de ongelijkheid die hij hier impliciet
verdedigt is die tussen de pechvogels en de bofkonten. Met de regelmaat van de
klok benadrukt hij de mogelijkheid van mislukking in de overgave en de
mogelijkheid van het níet verkrijgen van de verhoopte genade.
2) Wat doe je met de notie ‘interessant’? Leidt zij niet naar een
esthetiserende en dus niet eens zo ethisch hooggestemde levenshouding? Op zich
niets op tegen, maar dan moet daarover wel klaarheid bestaan.
3) De lezer die, gelokt door de ondertitel ‘Filosofische essays’, uit is
op een waterdicht wetenschappelijk betoog, moet weten waar hij zich aan te
houden heeft: niet sluitend gedefinieerde woorden als transcendentie, God en
genade zijn niet uit de lucht. Er zijn voor De Dijn onherleidbare
werkelijkheden, symbolen en riten, die naar een achterliggende werkelijkheid of
‘waarheid’ verwijzen. Daarbij wordt impliciet en enigszins platonisch
aangenomen dat die achterliggende werkelijkheid belangrijker – en in zekere zin
wérkelijker – is dan de voorliggende. In het alternatief ‘tussen een puur
humanistische en een transcendente visie op het menselijk leven’ kiest De Dijn
resoluut voor het laatste. Dat is uiteraard zijn goed recht en veel van zijn
argumenten zijn zelfs overtuigend – maar het probleem is dat hij er een soort
van authenticiteitsideaal op na houdt, dat zou bestaan uit een contact met ‘het
onzegbare’, met iets wat onze normale en door het modernisme ernstig
beschadigde omgang met de werkelijkheid ‘radicaal overstijgt’, met iets wat
‘ons boven onszelf uittilt naar een dieper contact met de werkelijkheid’. Nu kun
je het in grote trekken eens zijn met De Dijns kritiek op postmodern cynisme,
sentimentalisme, activisme, simplisme en oppervlakkigheid – de vraag blijft wat
hem precies voor ogen staat. Hij
huldigt een ideaal dat in grote mate mystieke trekken vertoont en zich dus niet
zo eenvoudig laat verwoorden. De Dijn is dan ook op tal van plaatsen vaag. Hij
gebruikt herhaaldelijk wendingen als ‘min of meer’, ‘in zekere zin’ en ‘een
soort van’, of heeft het nogal apodictisch over ‘waarden die werkelijk de
moeite waard zijn omdat ze boven ons uitwijzen’. Dergelijke verklaringen
bevredigen niet omdat ze het gesuggereerde oorzakelijke verband (‘omdat’) niet
uitleggen.
Deze vaagheid, gecombineerd met het onvermogen om een troostvol antwoord
te formuleren ten behoeve van wie géén ‘chance’ heeft (‘blijf hopen’ is zowat
het enige) en de toch vaak provocerend stellige toon van het betoog, maakt dat
dit denken soms echt op de zenuwen werkt.
4) In sommige concrete ‘dossiers’ is De Dijn mij iets té conservatief.
Hij spreekt zich niet volmondig uit voor een restauratie van de preconciliaire
liturgie – wat hij wél lijkt te suggereren. Ik voel mij ook niet geroepen om
hem bij te staan in zijn bezwaren tegen nauwelijks iets verhullende minirokjes
in rekstof. Maar zijn houding tegenover de planeetbedreigende milieucrisis
lijkt mij kwalijker. De Dijn ontkent het probleem niet, maar berust in het feit
dat we er toch niets aan kunnen verhelpen. Hij mag dan al tegen ‘activisme’
zijn (de idee dat je elk tekort mits de juiste ingreep kan opvullen), zijn
argument dat je de mensen door al te alarmerende berichten de hoop en het vertrouwen
niet mag ontnemen die ze nodig hebben om zich aan hun dagelijkse taak te
wijden, is ronduit denigrerend en misplaatst. De Dijn geeft hier de voorkeur
aan een – in zijn ogen – zinvol bestaan van individuele personen boven het
voortbestaan van de planeet. Het is een optie, maar het is niet de mijne.
Behartenswaardiger zijn de essays die De Dijn wijdt aan het referendum en
de multiculturele samenleving, aan de bio-ethiek, aan de absurditeit van
‘integrale kwaliteitszorg’ in de non-profitsector en aan de crisis van de
democratie. Al deze items zijn hoogst actueel, en telkens slaagt De Dijn erin
argumenten te formuleren waarmee minstens rekening dient te worden gehouden.
Vooral zijn analyse van de verrechtsing en onverdraagzaamheid in de samenleving
lijkt mij ronduit onmisbaar. Ook hier vertrekt hij vanuit de fundamentele
menselijke behoefte aan erkenning. In die erkenning wordt in een ‘traditionele’
cultuur anders voorzien dan in een ‘moderne’ cultuur. Waar men vroeger
erkenning kon krijgen op basis van ‘rollen en betekenissen [die] aan de
individuen [werden] toebedeeld op grond van hun geslacht, afkomst, ras, streek
enzovoort’ (en dus op grond van ongelijkheid), wil de moderne mens zijn
erkenning op basis van wie hij is ‘als mens’ (en dus op grond van gelijkheid).
Verschillen (taal, godsdienst, geslacht...) zijn in een ‘moderne’ cultuur
irrelevant. Meer nog, de staat zelf promoveert de gelijkheid door middel van
burgerrechten, mensenrechten, gelijkekansenbeleid en zelfs positieve
discriminaties... Maar, zegt De Dijn, deze ‘formele’ vorm van erkenning levert
niet de échte erkenning op, die we wensen. Integendeel: als alle verschillen
worden weggewerkt, en alle waarden gelijkwaardig worden, dan is erkenning op
basis van die waarden niet meer interessant. ‘Een maatschappij waarin alle
verschillen als gelijkwaardig worden beschouwd om ieders recht op erkenning te
garanderen, is een maatschappij waarin niets nog echt au sérieux kan worden
genomen [...].’ Dit egalitarisme leidt tot onverschilligheid en verveling, ‘een
verveling die samenhangt met de afwezigheid van een doel dat de mens echt
transcendeert en appeleert’ (dat met andere woorden fundamenteel verschillend
is, als het Andere verschijnt). Dit is de voedingsbodem voor ongecontroleerde
emoties, redeloze angsten, de verwachting dat alles geregeld kan en moet worden
en dat er dus altijd een schuldige kan worden aangewezen worden als er iets
misloopt (en er zal altijd iets mislopen), gratuite onverdraagzaamheid kortom
en, daaruit voortvloeiend – en in combinatie met de verveling –: gratuite
agressiviteit. Hoewel het niet expliciet gebeurt, is het duidelijk dat De Dijn
hier het Vlaams Blok viseert. Wie dezelfde vijand bestrijdt en/of op zoek is
naar remedies voor de ‘verzuring’ van onze samenleving, moet deze teksten
lezen.
De Dijn is een denker wiens geschriften, zeker in het licht van
discussies over Vlaams Blok, politieke herverkaveling of, ruimer, de crisis van
onze cultuur en democratie en de behoefte aan meer diepgang in onze haastige en
oppervlakkige levens, een zeer aandachtige lectuur verdienen.
[versie vóór de inkorting die werd gepubliceerd, als ik het mij goed
herinner in De Morgen]