woensdag 22 juli 2015

los ingeslagen 245


6 november 2001

De onvermijdelijkheid van een zekere overgave
(bespreking van Herman De Dijn, Geluksmachines in context, 2001)

Nu al ongeveer een decennium trekt de Leuvense hoogleraar wijsbegeerte Herman De Dijn ten strijde tegen de (post)moderne illusies van zelfbeschikking en beheersbaarheid. Met Hoe overleven wij de vrijheid? (1993) en Kan kennis troosten? (1994) gaf hij conservatief Vlaanderen weer een stem in het publieke debat of wat daarvoor moet doorgaan. En met ‘weer een stem’ bedoel ik niet alleen dat conservatieve intellectuelen weer mogen of durven of kunnen spreken, maar ook dat hun argumenten worden gehoord en, na een lange overwintering in de ijskelders van de linkse evidenties, opnieuw opgeld maken.

Dat De Dijn nadrukkelijk deelneemt aan het debat, bewijst zijn vaak combattieve taal. Met grote stelligheid poneert hij zijn ideeën, vaak op het provocerende af: ‘Het is niet omdat sommigen dit niet meer willen horen, dat het niet waar zou zijn...’ Hij filosofeert ‘zonder zich te storen aan de eisen van de “political correctness”’. Hij is graag tegendraads – om de heel eenvoudige reden dat hij ervan uitgaat dat de overheersende canon van waarden en normen het níet bij het rechte eind heeft. De Dijn bedrijft geen dorre oppositiefilosofie maar wil met zijn teksten iets bereiken, zijn rol als intellectueel ten volle opnemen. Zijn teksten hebben een gebruikswaarde. Dit betekent echter niet dat ze niet stevig onderbouwd zouden zijn. De essays in de nieuwe bundel Geluksmachines in context zijn wel degelijk filosofisch, zoals de ondertitel belooft. De redeneringen zijn sluitend en werken met duidelijke en meestal helder gedefinieerde concepten. Het strijdende karakter en de hechte theoretische onderbouw leiden, samen met de zorgvuldig gekozen voorbeelden, tot een beklijvende maar niet altijd even gemakkelijke lectuur. De filosofisch niet-geschoolde lezer staat voor een lastig karwei. Dat geldt zeker voor de preliminaire ‘filosofische meditaties’ (over onder meer symbolen, taal, communicatie, traditie en kritiek, vrijheid en determinisme...).

Hier kan niet het volledige gedachtegoed worden uiteengezet. Ik beperk mij tot de weergaven van een grote lijn, enkele bedenkingen en een illustratie van mijn overtuiging dat De Dijns benadering in elk geval behartenswaardig is.

Het mensbeeld van Herman De Dijn is samen te vatten in het eenvoudige zinnetje ‘Een mens leeft niet van brood alleen’. Het is nefast de mens te reduceren tot een wezen dat alleen maar persoonlijk geluk en genot nastreeft (een ‘geluksmachine’). Maar wat wil ‘de mens’ dan wel? Ik laat De Dijn zelf antwoorden. Op die manier kan u al even proeven van zijn toon: ‘[De mensen] willen verbonden zijn met min of meer interessante personen, objecten, plaatsen, zodat hun leven niet totaal onbetekenend is. Pas als dit niet lukt, vallen ze terug op het surrogaat van het streven naar aangename ervaringen.’

De verbondenheid waarvan sprake kan uitgelegd worden in termen van geborgenheid en erkenning. Vooral in de geborgenheid situeert zich het conservatieve van dit mensbeeld: telkens opnieuw hamert De Dijn erop dat mensen vóór alles (vooraleer ‘geluksmachines’ te zijn) wensen terug te vallen op een vertrouwde omgeving (‘context’): dorp, familie, cultuur, waarden en normen die zijn ingebed in rituelen en tradities. Let wel, De Dijn beweert nergens dat de in casu West-Europese culturele en morele context beter is dan mogelijke andere contexten. Neen, iemand is verbonden met zijn context omdat hij daar nu eenmaal toevallig in geboren is. Punt. Een verdere verantwoording is niet nodig. De traditie reikt het individu de waarden aan die het hem mogelijk maken om zijn fundamenteel menselijke behoefte aan erkenning zinvol te beleven. Daarom zijn echte waarden transcendent: ze staan boven het individu. Individuen die pretenderen zelf hun waarden samen te ‘shoppen’ zijn verkeerd bezig.

Ook de verbondenheid die aangeleverd wordt door ‘erkenning’ leidt tot conservatisme, maar dan op een andere manier. Naast de primaire materiële basisbehoeften (voeding, woonst...) heeft elke mens ook de spirituele basisbehoefte aan erkenning. Die erkenning heeft pas waarde als ze écht is (en bijvoorbeeld geen medelijden is). Dat betekent dat ze niet mag worden afgedwongen. Of je erkenning krijgt, heb je niet in de hand, ook niet als je de laatste mode volgt: ‘Een persoonlijkheid wordt men paradoxaal genoeg door zichzelf te vergeten, door zichzelf te overstijgen in een gefascineerdheid niet door zichzelf en de indruk die men zal maken op anderen, maar door waarden en door een waarheid die aan onze keuze en smaak transcendent zijn.’ Erkenning is ook pas echt als ze wordt verleend door iemand die van de erkende verschilt en liefst door de erkende zelf wordt erkend als een waardevol, ‘min of meer interessant’ persoon.

Dat laatste punt, het onbeheersbare verschil, is cruciaal in De Dijns kruistocht tegen elke homogenisering in naam van een uit het verlichtingsdenken voortgesproten en inmiddels ‘geglobaliseerde’ beheersbaarheidsideologie. In naam van nut en rendement worden alle verschillen uitgevlakt: tussen man en vrouw, homo- en heteroseksuelen, kind en volwassene, week- en zondag, enzovoort. Een hiërarchie van waarden is taboe, ideologische verschillen oudmodisch, alles moet kunnen. Het resultaat kan volgens De Dijn niets anders zijn dan indifferentisme, onverschilligheid, verveling – met eventueel uitlopers naar zelfdestructiviteit en agressiviteit.


Ik formuleer bij deze evocatie van een grote lijn vier bedenkingen: een aarzelende eerste salvo van kritiek. Hierna zal ‘weldenkend’ progressief Vlaanderen wel een niet aflatend spervuur openen op de voormalige vice-rector uit Leuven en zo het publieke debat naar ongekende hoogten stuwen.

1) Erkenning heb je niet in de hand. Je kunt alleen maar hopen en erop vertrouwen dat ze komt. ‘Ik doe mijn best en God doet de rest.’ Je moet chance hebben. En dat vergt ‘de capaciteit tot een fundamentele passiviteit’. Mijn vraag is heel eenvoudig: wat als je géén chance hebt? Hoe verleen je dan zin aan je bestaan? De Dijn is terecht tegen homogenisering, maar de ongelijkheid die hij hier impliciet verdedigt is die tussen de pechvogels en de bofkonten. Met de regelmaat van de klok benadrukt hij de mogelijkheid van mislukking in de overgave en de mogelijkheid van het níet verkrijgen van de verhoopte genade.

2) Wat doe je met de notie ‘interessant’? Leidt zij niet naar een esthetiserende en dus niet eens zo ethisch hooggestemde levenshouding? Op zich niets op tegen, maar dan moet daarover wel klaarheid bestaan.

3) De lezer die, gelokt door de ondertitel ‘Filosofische essays’, uit is op een waterdicht wetenschappelijk betoog, moet weten waar hij zich aan te houden heeft: niet sluitend gedefinieerde woorden als transcendentie, God en genade zijn niet uit de lucht. Er zijn voor De Dijn onherleidbare werkelijkheden, symbolen en riten, die naar een achterliggende werkelijkheid of ‘waarheid’ verwijzen. Daarbij wordt impliciet en enigszins platonisch aangenomen dat die achterliggende werkelijkheid belangrijker – en in zekere zin wérkelijker – is dan de voorliggende. In het alternatief ‘tussen een puur humanistische en een transcendente visie op het menselijk leven’ kiest De Dijn resoluut voor het laatste. Dat is uiteraard zijn goed recht en veel van zijn argumenten zijn zelfs overtuigend – maar het probleem is dat hij er een soort van authenticiteitsideaal op na houdt, dat zou bestaan uit een contact met ‘het onzegbare’, met iets wat onze normale en door het modernisme ernstig beschadigde omgang met de werkelijkheid ‘radicaal overstijgt’, met iets wat ‘ons boven onszelf uittilt naar een dieper contact met de werkelijkheid’. Nu kun je het in grote trekken eens zijn met De Dijns kritiek op postmodern cynisme, sentimentalisme, activisme, simplisme en oppervlakkigheid – de vraag blijft wat hem precies voor ogen staat. Hij huldigt een ideaal dat in grote mate mystieke trekken vertoont en zich dus niet zo eenvoudig laat verwoorden. De Dijn is dan ook op tal van plaatsen vaag. Hij gebruikt herhaaldelijk wendingen als ‘min of meer’, ‘in zekere zin’ en ‘een soort van’, of heeft het nogal apodictisch over ‘waarden die werkelijk de moeite waard zijn omdat ze boven ons uitwijzen’. Dergelijke verklaringen bevredigen niet omdat ze het gesuggereerde oorzakelijke verband (‘omdat’) niet uitleggen.

Deze vaagheid, gecombineerd met het onvermogen om een troostvol antwoord te formuleren ten behoeve van wie géén ‘chance’ heeft (‘blijf hopen’ is zowat het enige) en de toch vaak provocerend stellige toon van het betoog, maakt dat dit denken soms echt op de zenuwen werkt.

4) In sommige concrete ‘dossiers’ is De Dijn mij iets té conservatief. Hij spreekt zich niet volmondig uit voor een restauratie van de preconciliaire liturgie – wat hij wél lijkt te suggereren. Ik voel mij ook niet geroepen om hem bij te staan in zijn bezwaren tegen nauwelijks iets verhullende minirokjes in rekstof. Maar zijn houding tegenover de planeetbedreigende milieucrisis lijkt mij kwalijker. De Dijn ontkent het probleem niet, maar berust in het feit dat we er toch niets aan kunnen verhelpen. Hij mag dan al tegen ‘activisme’ zijn (de idee dat je elk tekort mits de juiste ingreep kan opvullen), zijn argument dat je de mensen door al te alarmerende berichten de hoop en het vertrouwen niet mag ontnemen die ze nodig hebben om zich aan hun dagelijkse taak te wijden, is ronduit denigrerend en misplaatst. De Dijn geeft hier de voorkeur aan een – in zijn ogen – zinvol bestaan van individuele personen boven het voortbestaan van de planeet. Het is een optie, maar het is niet de mijne.  

Behartenswaardiger zijn de essays die De Dijn wijdt aan het referendum en de multiculturele samenleving, aan de bio-ethiek, aan de absurditeit van ‘integrale kwaliteitszorg’ in de non-profitsector en aan de crisis van de democratie. Al deze items zijn hoogst actueel, en telkens slaagt De Dijn erin argumenten te formuleren waarmee minstens rekening dient te worden gehouden. Vooral zijn analyse van de verrechtsing en onverdraagzaamheid in de samenleving lijkt mij ronduit onmisbaar. Ook hier vertrekt hij vanuit de fundamentele menselijke behoefte aan erkenning. In die erkenning wordt in een ‘traditionele’ cultuur anders voorzien dan in een ‘moderne’ cultuur. Waar men vroeger erkenning kon krijgen op basis van ‘rollen en betekenissen [die] aan de individuen [werden] toebedeeld op grond van hun geslacht, afkomst, ras, streek enzovoort’ (en dus op grond van ongelijkheid), wil de moderne mens zijn erkenning op basis van wie hij is ‘als mens’ (en dus op grond van gelijkheid). Verschillen (taal, godsdienst, geslacht...) zijn in een ‘moderne’ cultuur irrelevant. Meer nog, de staat zelf promoveert de gelijkheid door middel van burgerrechten, mensenrechten, gelijkekansenbeleid en zelfs positieve discriminaties... Maar, zegt De Dijn, deze ‘formele’ vorm van erkenning levert niet de échte erkenning op, die we wensen. Integendeel: als alle verschillen worden weggewerkt, en alle waarden gelijkwaardig worden, dan is erkenning op basis van die waarden niet meer interessant. ‘Een maatschappij waarin alle verschillen als gelijkwaardig worden beschouwd om ieders recht op erkenning te garanderen, is een maatschappij waarin niets nog echt au sérieux kan worden genomen [...].’ Dit egalitarisme leidt tot onverschilligheid en verveling, ‘een verveling die samenhangt met de afwezigheid van een doel dat de mens echt transcendeert en appeleert’ (dat met andere woorden fundamenteel verschillend is, als het Andere verschijnt). Dit is de voedingsbodem voor ongecontroleerde emoties, redeloze angsten, de verwachting dat alles geregeld kan en moet worden en dat er dus altijd een schuldige kan worden aangewezen worden als er iets misloopt (en er zal altijd iets mislopen), gratuite onverdraagzaamheid kortom en, daaruit voortvloeiend – en in combinatie met de verveling –: gratuite agressiviteit. Hoewel het niet expliciet gebeurt, is het duidelijk dat De Dijn hier het Vlaams Blok viseert. Wie dezelfde vijand bestrijdt en/of op zoek is naar remedies voor de ‘verzuring’ van onze samenleving, moet deze teksten lezen.

De Dijn is een denker wiens geschriften, zeker in het licht van discussies over Vlaams Blok, politieke herverkaveling of, ruimer, de crisis van onze cultuur en democratie en de behoefte aan meer diepgang in onze haastige en oppervlakkige levens, een zeer aandachtige lectuur verdienen.            


[versie vóór de inkorting die werd gepubliceerd, als ik het mij goed herinner in De Morgen]