Eerstdaags verschijnt een boek van cultuurfilosoof Lieven de Cauter, Archeologie van de kick. Een van de
hoofdstukken erin gaat over een menselijke bezigheid waaraan wij ons deze
vakantiedagen massaal begeven: het toerisme.
De Cauter heeft het over ‘transcendentaal toerisme’ omdat volgens hem
voor heel wat mensen reiservaringen een reëler karakter hebben dan het
dagelijkse leven. In hun reizen ervaren zij meer zin dan thuis of op hun werk.
Het toerisme is ook ‘transcendentaal’ omdat het alomvattend is geworden:
iedereen reist, overal naartoe. Geen plaats, of er zit al een toerist op te
broeden.
De ervaring van een dame die ik vorige week sprak, bevestigt deze
theorie. In het begin van de jaren dertig bezocht zij voor het eerst de
kathedraal van Chartres. Onlangs deed zij dat bezoek nog eens over. Ontgoocheld
kwam zij ervan terug. De aanblik van de horden, die niet veel verder komen dan
de achterste stoelenrij omdat het naar hun smaak te donker is in het
vroeg-gotische gebouw, was er voor haar te veel aan. Dat het licht in Chartres
wordt gefilterd door wat wellicht de mooiste brandramen ter wereld zijn,
ontgaat hun.
Ook vertelde deze vrouw dat in zestig jaar tijd de vloer van de
kathedraal centimeters diep is uitgesleten. Ongeïnteresseerd schuifelende
schoenen schuren een cultuuroord weg, tot er niets meer van overblijft.
Twintig jaar geleden gepubliceerd in De
Standaard van 4 juli 1995