Een laatste mens wandelt uit mijn beeld weg en plots blijf
ik over met – verspreid over drie plans
– niets dan parallelle werelden (ik bedoel werelden die zich parallel met de ‘werkelijke’
wereld ontvouwen): de wereld van een film (met overigens op de affiche een
aardige driekleur: de zich in zwart wegcijferende man en de vrouw in opzichtig
geel en rood), de aardse wereld van Permeke en op de achtergrond in zwart-wit
een of andere viool- of cellovirtuoze die mij uitnodigt om een wereld van
hemelse klanken te betreden. Deze driedubbele uitstap uit de werkelijkheid brengt
mij, in combinatie met de bijna-verlatenheid van mijn kader, even in verwarring;
ik ben in een werkelijkheid waarin alles verwijst naar een zich buiten die
werkelijkheid ophoudende schoonheid, naar een bétere wereld, even het noorden
kwijt.