Vrijdagvoormiddag. Het weekend begint. Dat wil zeggen: wat voor mij het weekend is want ik heb mijn leven zodanig weten te organiseren dat ik weekends van vier opeenvolgende dagen heb. Dat is wel handig, het betekent dat ik enkel de drie andere, gelukkig opeenvolgende, dagen hoef te werken. Ik word er niet rijk van maar ik heb genoeg en dat is …voldoende. Wat ik dan vooral ook heb, zijn die vier vrije dagen en u kunt zich wel indenken dat ik die goed weet te gebruiken.
Maar soms sijpelen allerlei besognes door tot in mijn vrije
weekends, en daardoor zijn ze niet meer zo ‘vrij’. Eigenlijk gebeurt het maar
zelden dat die vier vrije dagen gevrijwaard blijven. Zo is het ook dit keer.
Hoewel het vrijdagochtend negen uur is en ik ‘normaal gezien’ (altijd de
aanhalingstekens gebruiken bij die precaire, misleidende uitdrukking) rustig
nog een koffietje tank en met een goed boek en mijn grote notitieschrift aan de
tafel plaatsneem om daar de eerste twee, drie uur niet van weg te slaan te
zijn, bevind ik mij op de trein richting Brussel. (Ik heb voor de eerste keer
mijn ‘notebook’ bij, het is de eerste keer dat ik op de trein schrijf – het
heeft wel iets, schrijven terwijl het landschap voorbijschuift en het maakt,
bovendien, een wel erg vlijtige indruk bij de medepassagiers.) Ik bevind mij op
de trein richting Brussel omdat ik daar moet werken – en het zal de komende
maanden wel vaker gebeuren dat ik de vrijdagvoormiddag in Brussel moet werken.
Wellicht wordt dat: eens om de twee weken. Er komt dus één werkdag per maand bij
of, negatief uitgedrukt: ik zal voortaan één weekenddag per maand moeten
inleveren. Aangenomen dat er per maand vierenhalf weken zijn, en ik dus tot
hiertoe 3 x 4,5 = 13,5 op de 30,5 dagen werkte, dan wordt dat voortaan 14,5
dagen per maand en dat is nog altijd minder dan de helft. Daar staan dus wel die
centen tegenover en daarvoor doe ik het natuurlijk. Niet dat ik de gage voor
die ene extra dag echt nodig heb maar het levert mij wel wat meer comfort op en
we weten allemaal dat het leven er niet goedkoper op wordt.
Wat ik dan in Brussel doe? Wel, precies hetzelfde als wat ik
nu doe (terwijl het landschap voorbijschuift): schrijven op een computer, maar
het zijn dan wel niet mijn woorden die ik uittik, maar die van anderen. Daar
komt het summier gesteld op neer, datgene wat ik in ruil voor de begeerde en
comfort schenkende centen doe.
Mijn lange weekends worden nog op andere manieren niet ‘gevrijwaard’.
Zo moet ik dit keer ook de eindredactie doen van enkele teksten voor de Poëziekrant, en ook een debuutbundel
recenseren, en dan is er maandagnamiddag ook nog leesclub over Alsof het voorbij is van Julian Barnes
en er moet ook nog gelezen worden voor de bijeenkomst van volgende vrijdag in
Knokke, en dan gaat het over Suikerspin
van Erik Vlaminck. Voor dat alles worden ook zilverlingen uitgekeerd.
Daarmee
is over het weekend dat nu begint en wat daarin te gebeuren staat nog niet
alles gezegd. Vanavond hebben we in De Panne een etentje ter ere van de
negentigste verjaardag van S.’s moeder, en morgen is er (…)