Het zal nog wel een tijdje duren vooraleer de steden hun
kerstversieringsdrift matigen: de commercie moet te vriend worden gehouden en
het lijkt nu eenmaal een onaantastbare en onuitroeibare consensus dat er meer
wordt geconsumeerd onder blitse ballen, krullende kransen, lichtjes en muzak. In
het segment van de particuliere kerstornamentiek daarentegen valt wel al een
inbinding van de uitbundigheid vast te stellen. De mensen tuigen hun gevels en
voordeuren elk jaar minder op – ook het genre van de ironische
kerstaankledingen, met de gevelklimmende kerstman als meest populaire
representant, is al enige tijd op de terugweg. Het gevolg van deze ontwikkeling
kan niet anders dan een terugkeer tot de essentie zijn, niets minder dan een
herbronning. Ik krijg de indruk dat wie zich nu nog de moeite getroost om de
eigen woning te tooien met kerstparafernalia en op die manier bijdraagt tot het
festieve karakter van het stedelijke eindejaarsaanschijn, werkelijk overtuigd moet
zijn. Vandaar dat ik achter een voordeur als deze, versierd met een in een
vlaag van onversneden huisvlijt vervaardigde, sobere maar toch ook wel
stijlvolle kerstkrans, een devoot gezin bij elkaar fantaseer dat, adventkaarsen
brandend en kerstliederen repeterend, zich stil en kranig op het grote feest
van licht en wedergeboorte voorbereidt door hulstbladeren te vlechten, linten te
strikken, het stro in de kerststalkribbe op te schudden en kerstmenu’s samen te
stellen.