25 november 2012
Ik lees in René Seghers ‘definitieve’ biografie van Jacques Brel dat de jonge Jacky de stoep voor het huis moest schuren en daar 50 centiemen voor vin. Maar Jacky was – dan al – niet op zijn mond gevallen en eiste ‘loonopslag’ omdat zijn ouderlijk huis op een hoek gelegen was en er dus dubbel zoveel stoep voor lag. De anekdote maakt duidelijk dat de Brels hun kinderen de beginselen van de meritocratie wensten bij te brengen en doet mij – wellicht door het rekenen met centiemen – denken aan de premie die mijn grootouders, die ene keer dat ik daar eens een zomerweek heb doorgebracht, ik moet een jaar of zes zijn geweest, uitloofden voor het doodmeppen van één (1) keukenvlieg. Het tarief was vastgesteld op 25 centiemen.
Ik zie die zilvergrijs blinkende kwartje-franken nog voor me
(was het nikkel? aluminium?): de enige munt kleiner dan de munteenheid die niet
koperbruin was: de stukken van 20 en 50 centiemen blonken rossig wanneer ze in
roulatie werden gebracht maar sloegen donkerbruin uit nadat ze door vele handen
waren gegaan; de stukken van 20 centiemen heb ik trouwens nooit echt lang gekend, Google leert me dat
ze tot 1963 werden geproduceerd maar wanneer werden ze uit de roulatie genomen?
Ik herinner me niet meer of ik me echt aan de vliegenjacht
heb begeven. Ik kan me in elk geval niet herinneren dat ik veel vliegen
gevangen heb – wellicht was onze vaderlandse munt toen al, in vergelijking met
Brels kindertijd, die zich dertig jaar eerder had afgespeeld, in die mate
gedevalueerd dat de door mijn grootouders uitgeloofde premie al niet meer in
verhouding stond met de te leveren inspanningen. Ja, dat is ook meritocratie:
leren wanneer je onvoldoende wordt beloond en hoe je ernaar moet streven niet
met je te laten sollen.