552
Maar ‘t is vaak gebleken, / Dat needrigheid tot ladder
dient voor heerszucht, / En wie haar opklimt wendt zich naar haar toe; / Maar
als hij eens de hoogste sport bereikt, / Dan keert hij haar de rug toe, blikt
op naar / De wolken en misprijst de lage sporten / Waarlangs hij opklom.
(II, 1)
553
In huis is iemand / Die, buiten alles wat men horde en
zag, / Vertelt van gruwlen die de wacht aanschouwde, / Hoe een leeuwin op
straat haar welpen wierp, / Hoe doden uit hun gapend graf verrezen, / Hoe
vuur’ge krijgers vochten in de wolken / In rang en in kohort naar
krijgsgebruik, / En bloed neersijpelde op het Capitool (…) (II,2)
554
De zon van Rome is onder; onze dag / Vlood heen, nu
komen wolken, dauw, gevaren; / Gedaan zijn onze daden. (V,3)