Op het portaaltje bovenaan de trap van mijn ouderlijk huis (twee
vierkante meter waarop vier deuren uitgaven: drie slaapkamers en de badkamer,
en bovenin zat het luik naar de zolder) – op dat portaaltje dus hing er ook
een: tussen de deur van de slaapkamer van mijn ouders en de deur van de
slaapkamer die ik met mijn broer deelde. Het was een wijwatervatje met een
lichtgevende madonna, maar het werd niet gebruikt. Het reservoirtje was niet
met gewijd water gevuld, en wij konden ons dus niet, gesteld dat wij dat al
zouden gewild hebben, devoot en kruisgewijs besprenkelen. Maar het hing er wel
en in donkere nachten fungeerde het toch, door zijn fluorescerend vermogen, een
beetje als een baken. Nu zie ik dat de ‘wijwatervaatjes’ in reclame
zijn. Ik bespaar mijzelf – en u – de bespiegelingen over onttovering,
desecularisatie en ontkerstening die daarbij, zonder het minste leedvermaak,
spontaan in mij naar boven komen. Ik zie daar iets hangen wat mij met heel in
de verte iets van weemoed doet terugdenken aan een ver verleden. Het straalt
een heel flauw licht uit en het staat al vele jaren droog.