Samen met S. heb ik de hele dag geld opgehaald voor
11.11.11.
Vanmorgen stonden we bij de ingang van de Carrefour. Je ziet
er nogal wat sacherijn en miserie passeren. Malcontente mensen met weinig
middelen. Paarse en roze trainingspakken. Mismaakten en misdeelden. Alcoholici,
verraden door huid en neus. Mannen van middelbare leeftijd die nog altijd bij
hun moeder leven. En aan die mensen, die vaak met een kar buitenkomen met
daarin drie of vier artikelen ter waarde van, in totaal, een euro of tien,
moesten wij proberen stiftjes of wenskaarten te verkopen à 6 euro het pakket.
Dat viel niet altijd mee. ‘Ik ga niets kopen,’ zei er een, ‘mijn vrouw ligt met
kanker in de kliniek.’ Dat leek een valabel argument waartegen niet veel in te
brengen was. ‘Sterkte, mijnheer.’ De man mompelde nog iets. De meeste van die
paupers staren gewoon naar het asfalt of schudden schutterig van neen. Een
andere wereld.
’s Namiddags gingen we van deur tot deur in de Veltemweg, de
Toekomststraat, de Fortuinstraat. Ook in deze niet meest achtergestelde buurt
van Sint-Kruis regeren in menig huis eenzaamheid en tristesse. Zo kwam ik bij
de vader van I.N. Ik heb nog met I.N. in klas gezeten en dat vertelde ik ook
aan die man, die opendeed. Daarmee had ik meteen zijn vertrouwen beet. ‘I.
stelt het goed,’ zei hij. ‘Hij werkt op *** en heeft vijfhonderd man onder
zich.’ ‘Amai. Dat is niet gering. Doe hem de groeten als je hem nog eens ziet.
Zeg maar dat P.C. aan de deur is geweest met stiftjes voor 11.11.11.’ ‘Goh, ik
hoef die stiftjes eigenlijk niet, hoor. Wat moet ik daarmee doen. Mijn vrouw is
vorig jaar gestorven. Ik heb die stiftjes niet nodig.’ Ik condoleerde de man, maar
keek dan toch op toen hij mij vijf euro toestopte. ‘Ik moet daar geen stiftjes
of kaartjes voor hebben.’
Ik denk nu aan I., die vijfhonderd man onder zich heeft, en
hoop dat hij nog de tijd vindt om zijn eenzame vader eens te bezoeken. (Maar
wie ben ik om dat te zeggen.)
Wat verderop, in de
Veltemweg, deed – dat las ik op het naambordje naast de belknop – ‘J.V.’ open.
‘Ach neen, ik koop niets.’ Ik had nog niet eens mijn mond kunnen opendoen. Ik
kreeg bovenop de weigering een gratis tirade. ‘Mijn vrouw is weg. Mijn kinderen
zijn weg. Ik heb geen auto meer. Ze komen morgen de meubels halen. Ik heb geen
werk meer. Wat zou ik nog stiften kopen voor 11.11.11? Ten andere, vroeger
gingen wij naar dáár. Nu komen zíj naar hier. Ik heb altijd mijn belastingen
betaald en mijn best gedaan. En kijk nu eens.' Ik luister en zie het aan en
dring niet aan. ‘Courage, mijnheer.’ De man zei mij vriendelijk goeiedag en
wenste mij zelfs succes met de verkoop. En dan ging die deur dicht. Ik denk
niet dat hij vandaag nog is opengegaan.