maandag 17 december 2012

los ingeslagen 53

11 november 2012
 
Samen met S. heb ik de hele dag geld opgehaald voor 11.11.11.

Vanmorgen stonden we bij de ingang van de Carrefour. Je ziet er nogal wat sacherijn en miserie passeren. Malcontente mensen met weinig middelen. Paarse en roze trainingspakken. Mismaakten en misdeelden. Alcoholici, verraden door huid en neus. Mannen van middelbare leeftijd die nog altijd bij hun moeder leven. En aan die mensen, die vaak met een kar buitenkomen met daarin drie of vier artikelen ter waarde van, in totaal, een euro of tien, moesten wij proberen stiftjes of wenskaarten te verkopen à 6 euro het pakket. Dat viel niet altijd mee. ‘Ik ga niets kopen,’ zei er een, ‘mijn vrouw ligt met kanker in de kliniek.’ Dat leek een valabel argument waartegen niet veel in te brengen was. ‘Sterkte, mijnheer.’ De man mompelde nog iets. De meeste van die paupers staren gewoon naar het asfalt of schudden schutterig van neen. Een andere wereld.

’s Namiddags gingen we van deur tot deur in de Veltemweg, de Toekomststraat, de Fortuinstraat. Ook in deze niet meest achtergestelde buurt van Sint-Kruis regeren in menig huis eenzaamheid en tristesse. Zo kwam ik bij de vader van I.N. Ik heb nog met I.N. in klas gezeten en dat vertelde ik ook aan die man, die opendeed. Daarmee had ik meteen zijn vertrouwen beet. ‘I. stelt het goed,’ zei hij. ‘Hij werkt op *** en heeft vijfhonderd man onder zich.’ ‘Amai. Dat is niet gering. Doe hem de groeten als je hem nog eens ziet. Zeg maar dat P.C. aan de deur is geweest met stiftjes voor 11.11.11.’ ‘Goh, ik hoef die stiftjes eigenlijk niet, hoor. Wat moet ik daarmee doen. Mijn vrouw is vorig jaar gestorven. Ik heb die stiftjes niet nodig.’ Ik condoleerde de man, maar keek dan toch op toen hij mij vijf euro toestopte. ‘Ik moet daar geen stiftjes of kaartjes voor hebben.’

Ik denk nu aan I., die vijfhonderd man onder zich heeft, en hoop dat hij nog de tijd vindt om zijn eenzame vader eens te bezoeken. (Maar wie ben ik om dat te zeggen.)

Wat verderop, in de Veltemweg, deed – dat las ik op het naambordje naast de belknop – ‘J.V.’ open. ‘Ach neen, ik koop niets.’ Ik had nog niet eens mijn mond kunnen opendoen. Ik kreeg bovenop de weigering een gratis tirade. ‘Mijn vrouw is weg. Mijn kinderen zijn weg. Ik heb geen auto meer. Ze komen morgen de meubels halen. Ik heb geen werk meer. Wat zou ik nog stiften kopen voor 11.11.11? Ten andere, vroeger gingen wij naar dáár. Nu komen zíj naar hier. Ik heb altijd mijn belastingen betaald en mijn best gedaan. En kijk nu eens.' Ik luister en zie het aan en dring niet aan. ‘Courage, mijnheer.’ De man zei mij vriendelijk goeiedag en wenste mij zelfs succes met de verkoop. En dan ging die deur dicht. Ik denk niet dat hij vandaag nog is opengegaan.