woensdag 12 december 2012

schrikkel 331


Ik zal u nu openhartig iets vertellen over de mannelijke blik – en hoe die door vrouwen met strakke broeken, hoge hakken en lange haren wordt geleid. Of neen, dat zal ik niet doen. Misschien moet u zich dat bij deze foto maar eens zelf indenken, hoe die mannelijke blik zou kunnen kijken.

Als u, die dit leest, een heteroseksuele man bent, zult u daar niet al te veel moeite voor moeten doen. U laat uw blik gaan (of uw blik laat u gaan, het onderscheid is niet helemaal duidelijk) over de contouren van deze verschijning – en u beeldt zich in hoe wulps het wiegen moet geweest zijn toen het beeld nog niet tot foto was bevroren. U realiseert zich dat zich in u een verlangen aan het ontwikkelen is tot achtervolgen en voorbijsteken, ten einde ook ‘de voorkant’ van deze verschijning te zien. U beseft dat uw nieuwsgierigheid seksueel van aard is, primair in elk geval, nogal dierlijk eigenlijk. En zeer vrouwonvriendelijk – ‘volgens de feministen’, voegt u er snel aan toe. (Vreemd toch, hoe mannen achter elke hoek een feministe vermoeden – een beetje zoals een madame Nero die met een taartrol achter de voordeur het weer eens te laat van boemelen terugkerende dagbladverschijnsel staat op te wachten.) En dan begint het redeneren: moet u, heteroseksuele man, zich schuldig voelen voor uw blik?; wordt u als moreel persoon verminderd door het feit dat vrouwen met strakke broeken, hoge hakken en lange haren u tot een primaire staat herleiden? Dat soort redenaties. Ondertussen stapt de schone uit beeld en ware het niet dat zij op een diefje op ‘de gevoelige plaat’ werd vastgelegd door een man met een overduidelijk heteroseksuele blik, zij zou nu al niet meer bestaan.

Als u echter, die dit leest, een vrouw bent, en het maakt al minder uit van welke geaardheid, zult u zich misschien meer moeite moeten getroosten om zich een idee te vormen van hoe de mannelijke blik tegen deze heupen, haren en hakken aankijkt. Ja, dat vraag ik mij soms af, hoe vrouwen aankijken tegen die gemakkelijke mannelijke prooien wier hoofd en zinnen zo gemakkelijk op hol slaan. Ja, ik vraag mij af hoe bepaalde vrouwen, de taartrolvrouwen zal ik ze nu maar even noemen, aankijken tegen seksegenoten die – uiteraard heel doelbewust – met hun voorkomen de mannen het hoofd op hol doen slaan. Interessante vragen, nietwaar? – en ze liggen allemaal, ook op druilerige dagen, voor het grijpen in de winkelstraten van onze steden.