maandag 22 september 2014

tour 159



22 mei 2014

Ik heb een ander land gezien dan het land waarvan ik dertig jaar geleden was gaan houden en dat ik altijd mijn favoriete reisland heb genoemd. Het pittoresk-rurale dat er toen nog was, al was het al volop aan het verdwijnen, is nu helemaal weg. Het platteland sterft, Frankrijk is een zieke, wegterende man in een veel te groot geworden kostuum. De steden hebben, zoals overal, hun specifieke kwalen: gettovorming, inkomensongelijkheid, delinquentie, verloedering, vervuiling. Maar er zijn enorme inspanningen geleverd en menig centrum is, weliswaar altijd in functie van commerciële belangen, opgefrist en verlevendigd. In de duizenden dorpen daarentegen hebben de rusteloosheid en hebzucht, ofte de auto en de supermarkt, de mens geknecht, genekt en uiteindelijk verdreven. Ik wist het al langer, maar ik heb het nooit van zo dichtbij, zo uitgebreid en zo grondig kunnen waarnemen. En dat doet pijn. Alles is zo slecht georganiseerd – en dan denk je: het had ánders gekund. Dit land had de basis, de structuur, de grondstof voorhanden om een paradijs te blíjven. Als het maar allemaal wat kleinschaliger had kunnen blijven, als de vooruitgangsideologie maar niet zo genadeloos had toegeslagen. Als met andere woorden het groene gedachtegoed, waarvan steeds meer onderdelen mettertijd door de andere partijen werden overgenomen, maar meteen was ingevoerd. De mensen waren toen, en daarmee bedoel ik tot de jaren vijftig-zestig, ondanks alle nooddruft, precariteit en materiële primitiviteit, gelukkiger, dat kan toch niet anders? De familie- en buurtverbanden waren er nog. Men leefde samen. Convivialité, entr’aide, solidarité, ja zeg maar fraternité: dat betekende nog iets. Nu zit iedereen zich van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat, ieder in zijn eigen cel, aan de stortvloeden van publiciteit te vergapen en wanen de mensen zich gelukkiger omdat hun auto’s beter bollen naar de grande surface van het nabijgelegen stadje waar ze alles in één moeite kunnen aankopen. Om dan terug te keren naar hun naar eigen inzichten getekende villaatje in de nieuwe lotissement buiten het dorp.

Want ja, de Fransen zijn nog niet tot inzicht gekomen: ze blijven hun land naar de knoppen helpen. Ze blijven fouten maken. En dan denk je: Europa, waar dient Europa dan voor? Er zijn toch landen die het, bijvoorbeeld op het vlak van architectuur en ruimtelijke ordening, beter hebben gedaan? Kunnen de Fransen daar dan niet van leren?

Het land wordt lelijker. De diversiteit verdwijnt. Op alle gebied en dus ook op het vlak van architectuur. Ik zeg niet dat elke Normandische boer lelies op de nok van zijn rieten dak moet kweken en alleen maar lokale bouwmaterialen mag gebruiken, maar toch: te veel gaat verloren in die totale gelijkschakeling.

Ergens zag ik een waarschuwingsbord met daaronder de woorden: Attention! Dénivellement. Dat zegt het helemaal: wat van de norm van efficiëntie, rendement, rationaliteit afwijkt, daar moet je voor oppassen. De uitzondering is hier onwelkom. Voor het specifieke hoede men zich.

In dat café ergens tussen de Bordeauxstreek en Bretagne waar ik over huizen sprak, kreeg ik van die roodharige jongeman te horen dat hij op het plateau de Langres, dat is noordelijk Bourgondië, een vriend wonen had. Hij sprak als over een ver buitenland. En hij zei: ‘Die streek gelijkt zeer goed op mijn streek.’ Wel, dát zou nu niet mogen. Franse streken hadden vroeger veel meer dan nu hun eigenheid. Ze mochten qua landschap op elkaar gelijken, dan nog hadden ze hun eigen architectuur, hun eigen landbouw, ja zelfs hun eigen gebruiken en tradities. Hun eigen taal ook. Nu bouwen de Fransen overal dezelfde karakterloze huizen, rijden ze allemaal rond met dezelfde karakterloze auto’s, kweken ze overal dezelfde koeienrassen, verlangen ze allemaal dezelfde nutteloze spullen die hun door de reclame worden voorgehouden en gaat overal de godsdienst teloor, die de gemeenschap, die er toen nog was, samenhield.