vorig jaar 29
181208
(…) * Intelligentie is bij Mulisch onverbrekelijk
verbonden met geheugen. ‘Intelligentie = intelligentie + geheugen’; zonder
geheugen geen intelligentie. Maar intelligentie heeft nog wel meer aspecten:
‘Voor zover ik heb kunnen waarnemen, vreest hij [Eichmann] in Halevi een
intelligentie, die het meest aan de zijne verwant is: sluw, zwijgzaam, een
zwakke plek bij de eerste oogopslag waarnemend, en een formidabel geheugen (...)’
(De zaak 40/61, 162) Als ik dat op mezelf betrek, stel ik vast dat ik
wel over een paar aspecten beschik, maar zeker niet over ‘geheugen’, en dat is
mijn achilleshiel. * (…) * Volgens Harry Mulisch houdt een jood die naar Israël
migreert in zekere zin op jood te zijn. ‘Daar veranderen joden in israeli’s,
een volk onder de volkeren, waardoor antisemietisme (sic) verandert in politieke agressie, die beantwoord zou worden
met tanks en bommenwerpers.’ (De zaak 40/61, 169) Als dat juist is, gaat
het niet op Israël aan te wrijven ‘dat ze nu doen met de Palestijnen wat hun is
aangedaan’, dat ze ‘al even rechts zijn als de nazi’s’. Niet dat goed te praten
valt wat ze met de Palestijnen doen, maar de zaak zien als een conflict tussen
staten en niet tussen religies of ideologieën, werpt er toch een ander licht
op. * Het zál opnieuw gebeuren (De zaak 40/61, 172), omdat het geen zaak is van
het verstand maar van allesbehalve het verstand. De nieuwe Hitler, die er zeker
zal komen, werkt niet met argumenten. Het is geen kwestie van redelijkheid. Die
manifesteert zich in het nazisme enkel in de methode, in het methodische, maar
niet in de oorspronkelijke aanzet: de totale irrationaliteit waarmee de ‘ansichtenschilder’
uit Braunau am Inn zijn openbaring heeft gekregen en zijn roeping heeft
opgenomen. * De zaak 40/61, 174: ‘In elk geval is Mann alvast de enige
geweest, die na de gruwel een geldig beeld van haar heeft gegeven; zijn Doktor
Faustus is het enige boek, dat tot de pit van het nazi-gebeuren wist door
te dringen (…).’ Ja, dat formidabele boek moet ik beslist ook nog eens
herlezen! Zoals ik zeker nog wil doen met deze geweldige, duizelingwekkende
‘reportage’ van Mulisch. Hij heeft me in zijn ban. Eindelijk, zou je
kunnen zeggen. Wat heb ik mijn tijd verprutst met die andere van de ‘Grote
Drie’, Reve, die ik moet tegenspreken: Mullis is beslist géén vullis.
(Op Hermans ben ik altijd afgeknapt. Hij is mij té cerebraal, te afstandelijk.)
* Marc Reynebeau en Dalilla Hermans bezoeken het vernieuwde Afrikamuseum in
Tervuren. Het filmpje daarover maakt mij duidelijk dat de
postkoloniale blik de koloniale blik niet mag wegmoffelen. Het is van het
grootste belang dat we niet vergeten hoe grondig fout we geweest zijn. *
Framing: in het journaal bevat het decor bij het item over de verwachte rellen
met gele hesjes vanmiddag in Brussel een foto van de brandende politiecombi van
vorige week. * Ik houd van Mulisch’ superieure ironie, zijn zwarte humor. Over
de Polen schrijft hij (met zijn eigenzinnige interpretatie van bepaalde
spellingregels): ‘De hele geschiedenis door wordt hun land over de kaart heen
en weer gesleurd, nu bestond het zelfs niet meer, Stalin en Hitler verdeelden
het, en wanneer de laatste zijn zin had gekregen waren de polen uitgeroeid,
waarna het nederlandse volk in zijn geheel hierheen was gedeporteerd om het
land te bewerken voor de duitsers, die dan in Scheveningen waren gaan zwemmen.’
(De zaak 40/61, 177) * (…) * Gesprekje met Jean Darthet, onder meer over
het lezen in de originele taal dan wel in vertaling. Ik ontwikkel de aloude,
gekende argumentatie: bij het lezen in de originele taal gaat meer verloren
(begrip én tijd) dan dat je mag veronderstellen dat er door de vertaling is
verloren gegaan. Tegenwoordig mag je ervan uitgaan dat vertalingen op peil
zijn. Met technische vertalingen, waarbij de vertaler zich in een materie moet
inwerken om te begrijpen waarover hij/zij het heeft, is het misschien anders.
Ik kom uit de Raaklijn terug met het nieuwe boek van Paul Verhaeghe, de delen
twee en drie van Cusks trilogie, en Steen op steen van Wiesław
Myśliwski. Hoog tijd dat ik aan De laatste hand en De horizon
begin. * Op de terugweg in de Gieterijstraat: een vrouw op het voetpad,
struikelend en telefonerend, voor heel de straat: ‘Ik wil je nooit meer zien.
Als ik jou nog zie, vermoord ik je. En die hele firma van je, dat zit allemaal
niet pluis, ik stuur daar de arbeidsinspectie op af!’ * (…) *