vrijdag 6 december 2019

LVO 81



Wat weet ik nog van haar, wát van haar is in mij overgeleverd, wát van haar heeft zich in mijn ziel geëtst, in mijn handen gegrift, op mijn netvlies genesteld?

Zij was, net als ik, de jongste. Zij was, net als ik, niet meer verwacht en misschien niet eens gewenst. Zij was, net als ik, bleekhuidig en besproet. Zij was, net als ik, voorzien van een ongaaf gebit.

De moedervlek die als een duivelsoordeel buiten mijn zicht en buiten mijn bereik op mijn linkerschouderblad rust, heb ik niet van haar. Maar het is wel een moedervlek.

En dan zijn er al die karakterkenmerken die zij slinks in mij heeft overgeplant. Zij was, net als ik, somber van inborst, zwaarmoedig, onzelfzeker. Zij stond, net als ik, moeilijk in het leven. Van haar heb ik die voorzichtigheid en angst die tot in mijn kleinste en onbeduidendste handelingen en manieren van doen zijn doorgedrongen. De machteloze woede ten aanzien van onrecht, de neiging om schuld op mij te laden. Het onvermogen om met opgroeiende kinderen om te gaan. Het plichtsbesef. De onderdanigheid. De neiging om onhandig lomp en onnodig scherp te formuleren. Het onvermogen om medemensen in de ogen te kijken.

Ja, ik betrap mezelf er vaak op – en dat heb ik ook van haar – dat ik naar het tafelblad kijk tijdens het praten met diegene met wie ik aan tafel zit of, als er geen tafel is, naar de knieën, de schoenen, de als salontafeltje fungerende stoel tussen ons in. (Waarop de glazen staan, een asbak, een pakje sigaretten, een oranje Bic-aansteker.) Dat heb ik van haar en niet van mijn vader. Niet dat hij de mensen wél in de ogen keek als hij met hen sprak of naar hen luisterde: hij kon het zich permitteren dwárs door hen heen te kijken want hij zag niet goed. (En eigenlijk was hij ook bijkans doof. Toch zeker als het hem goed uitkwam doofheid voor te wenden.)

Mijn moeder was behept met de manie om de randjes van de kaas zo dicht mogelijk tegen de plastic coating af te snijden. En ook met de manie om van de naar haar mening niet fijn genoeg afgesneden kaasrandjes van een tafelgenoot de niet afgesneden kaas alsnog af te snijden. Op het eind van haar leven draaide ze met de duimen van haar in elkaar gehaakte handen dat infernale wachtmolentje. Van manie tot tic: de samenvatting van een leven. In welke tic zal ik mijn laatste houvast zoeken? Soms betrap ik mezelf erop dat ik ook al met mijn duimen zit te draaien.

Mijn moeder vertelde over de reprimande die ze had gekregen van haar vader, toen die al een grijsaard was. Ze at graag spek, maar niet het vet dat aan dat spek vastzat: het zwoerd. Dat vond ze vunzig en vies. Ze had op weg naar school die ranzige rand van het sneetje vlees tussen haar twee middagboterhammen gepulkt en in de berm gegooid. Hoe het was gegaan, heeft ze nooit kunnen achterhalen, maar haar vader was daar achter gekomen. Had hij het zwoerd gevonden en kunnen thuiswijzen? Had hij haar in de verte iets zien weggooien en had hij zich dan de moeite getroost om na te gaan wat dat was? Hoe dan ook, zijn preek was niet mals geweest toen ze van school was thuisgekomen. Wat ze wel dacht? Of het geld op zijn rug groeide misschien? Of ze niet wist wat honger en ontbering waren? Hij had tijdens de Eerste Wereldoorlog ‘dingen’ gezien, zei hij. Of zij dan niet wist dat er mensen waren die blij zouden zijn met zo’n vetrand aan hun sneetje spek? Ja, misschien al alleen met zo’n vetrand, zónder spek?

Moeder heeft nooit meer zwoerden weggegooid. De les van haar vader was niet op steen gevallen. Zij sneed de randjes zo dun mogelijk af. Voedsel, en de manier waarop daarmee hoort te worden omgegaan: het werd tot haar dood een cruciale paragraaf in haar vele stelregels tellende persoonlijke gedragscode. En die code inspireerde haar in de manier waarop zij in mij die vore trok.




(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin