donderdag 5 december 2019

LVO 80



Het was de eersteling niet vergund langer dan vier maanden te leven. Enkel de al vager wordende herinnering aan haar allereerste barensweeën liet hij zijn moeder na, alsook dat ene onscherpe fotootje in de kiekjesstapel die vele jaren onbekeken werd bewaard in de stille duisternis van de blikken biscuitdoos. Veel meer bleef er van dit naar God getekende en teruggekeerde tengere schepsel niet over. De wangen ingevallen, een donkere waas over de geloken ogen. In ruil voor zijn vier maanden van miserie en onverwoord afzien kreeg het kind een begrafenis als volwaardige katholiek, maar het was maar een heel klein kistje waarin hij zijn enkele reis mocht aanvatten. Van het moederhuis naar het kerkhof.

Door de nonnen en kwezels in haar omgeving werd moeder aangemaand Gods wil niet te tarten. Maar ze was onvermurwbaar. Als ze niet in de werkelijkheid trouw mocht zweren aan haar grote liefde, dan zou ze het via de naam van haar kind doen. Er moest en zou een Ernest in haar leven komen en dus liet zij ook haar tweede kind zo dopen. Deze jongen bleef wél in leven, zij het niet zonder eerst álle maar dan ook werkelijk alle kinderziekten te doorlopen. Van de eerste tot de laatste, een voor een, de hele catalogus, van astmatische hoest en allerlei allergieën tot en met zona en zenuwziekte. Zo werd hij de oudste van de drie overlevers. Anderhalf jaar later volgde Pauline. Robuust en vrouwelijk. En nog eens vijf jaar later, niet na eerst nog de zeer tijdelijke passant Walter te hebben laten voorgaan (wiegendood en niet eens een foto, enkel een naam in het trouwboekje), kwam ik ter wereld: de gezonde spil van dit verhaal, de kloeke jongste.

Drie op vijf, dat is zeker geen onderscheiding maar toch een voldoende. Zouden de kinderen van Ernest, mocht hij er samen met mijn moeder, die dan nooit mijn moeder zou zijn geweest, hebben gekregen, allemaal in leven zijn gebleven? Dat zal nooit iemand weten en het is ook een onzinnige vraag. Wel zeker is dat zijn oudste zoon, als er een zoon zou bij geweest zijn, een andere naam zou hebben gekregen.

Ik sluit de blikken doos. Ik kijk naar de wiekende duimen van mijn moeder en dan – altijd dat laffe gebaar – op mijn polshorloge. Ik zeg dat het tijd is, sta recht, trek mijn jas aan, neem afscheid en besef hoe alleen mijn moeder achterblijft in haar kille en stille woning. Het is altijd tijd, maar waarvoor?

 
(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin