Het was de eersteling niet vergund langer dan vier maanden te leven.
Enkel de al vager wordende herinnering aan haar allereerste barensweeën liet
hij zijn moeder na, alsook dat ene onscherpe fotootje in de kiekjesstapel die
vele jaren onbekeken werd bewaard in de stille duisternis van de blikken
biscuitdoos. Veel meer bleef er van dit naar God getekende en teruggekeerde
tengere schepsel niet over. De wangen ingevallen, een donkere waas over de
geloken ogen. In ruil voor zijn vier maanden van miserie en onverwoord afzien
kreeg het kind een begrafenis als volwaardige katholiek, maar het was maar een
heel klein kistje waarin hij zijn enkele reis mocht aanvatten. Van het
moederhuis naar het kerkhof.
Door de nonnen en kwezels in haar omgeving werd moeder aangemaand Gods
wil niet te tarten. Maar ze was onvermurwbaar. Als ze niet in de werkelijkheid
trouw mocht zweren aan haar grote liefde, dan zou ze het via de naam van haar
kind doen. Er moest en zou een Ernest in haar leven komen en dus liet zij ook
haar tweede kind zo dopen. Deze jongen bleef wél in leven, zij het niet zonder
eerst álle maar dan ook werkelijk alle kinderziekten te doorlopen. Van de
eerste tot de laatste, een voor een, de hele catalogus, van astmatische hoest
en allerlei allergieën tot en met zona en zenuwziekte. Zo werd hij de oudste
van de drie overlevers. Anderhalf jaar later volgde Pauline. Robuust en
vrouwelijk. En nog eens vijf jaar later, niet na eerst nog de zeer tijdelijke
passant Walter te hebben laten voorgaan (wiegendood en niet eens een foto,
enkel een naam in het trouwboekje), kwam ik ter wereld: de gezonde spil van dit
verhaal, de kloeke jongste.
Drie op vijf, dat is zeker geen onderscheiding maar toch een voldoende.
Zouden de kinderen van Ernest, mocht hij er samen met mijn moeder, die dan
nooit mijn moeder zou zijn geweest, hebben gekregen, allemaal in leven zijn
gebleven? Dat zal nooit iemand weten en het is ook een onzinnige vraag. Wel
zeker is dat zijn oudste zoon, als er een zoon zou bij geweest zijn, een andere
naam zou hebben gekregen.
Ik sluit de blikken doos. Ik kijk naar de wiekende duimen van mijn
moeder en dan – altijd dat laffe gebaar – op mijn polshorloge. Ik zeg dat het
tijd is, sta recht, trek mijn jas aan, neem afscheid en besef hoe alleen mijn
moeder achterblijft in haar kille en stille woning. Het is altijd tijd, maar
waarvoor?
Lees hier
LVO vanaf het begin