‘Het helpt wel als je beseft hoezeer je evengoed niet
had kunnen bestaan.’
Ik kende Steven nog niet zo lang maar toch lang genoeg
om te weten dat hij niet vies was van zo nu en dan een retorisch effectje. Dat
was zo een van die trekjes van hem die mij zo verliefd maakten. Na die raadselachtig
klinkende zin, waarmee hij meteen mijn volledige aandacht had, zou er een
verduidelijkende uitleg volgen. Een die de zaken eenduidiger, logischer,
begrijpelijker zou maken en zou doen passen in de samenhang van een verhaal. Ik
liet hem dus gewoon praten. Hij had het over een recent bezoek aan zijn
dementerende moeder, en dat zijn zus daar ook net was, en hoe het hem had
gestoord dat zij, zijn zus, hun moeder aansprak alsof zij, hun beider moeder,
een kleuter was. Zij, de moeder, vertelde nochtans een consistent verhaal. Dat
verhaal vertrok van een herinnering die nog maar net terug naar boven was
gekomen want hij had het verhaal nooit eerder gehoord. Het was een belangrijk
verhaal, zo vertelde Steven me, want het was er een dat zijn leven in een ander
perspectief plaatste.
‘Toen ze een jaar of 23 was,’ zo vertelde Steven, ‘en
nog niet aan de man, werd mijn moeder, of ik zou beter zeggen mijn toekomstige
moeder, of de vrouw die later mijn moeder zou worden, verliefd op een
gescheiden man. Hij was tien jaar ouder. Hij heette Ernest, zo vertelde mijn
moeder,’ zei Steven. ‘Hoe zij elkaar hebben leren kennen, heb ik nooit geweten.
Maar de gevoelens van mijn moeder en Ernest waren hevig én wederzijds. Maar
toen was gescheiden zijn nog een misdaad – wie zich met een gescheiden persoon
inliet, plaatste zichzelf buiten de gemeenschap. Dat was niet wat mijn moeders
vader wilde. Ikzelf heb die vader, mijn grootvader dus, nooit gekend. Mijn
moeder legde zich niet meteen bij zijn beslissing neer en ging te rade bij de
aalmoezenier. Zo,’ zei Steven, ‘zei ze het: de aalmoezenier. Ik weet niet wie
ze daarmee precies bedoelde. Was dat een priester die verbonden was aan de
instelling waar ze toen al werkte? Ik weet het niet. Nu goed, het verdict van
de aalmoezenier was al even duidelijk.’
Ik luisterde graag naar Steven. Hij praatte rustig en
goed verstaanbaar. Hij bouwde zijn verhaal op, het leidde echt wel ergens heen.
Het was zeer duidelijk welk verdict die aalmoezenier meer dan een halve eeuw
geleden had uitgesproken – de man die voor mij zat, míjn man, had er zijn
bestaan aan te danken.
‘Op 14 maart 1952,’ zo vervolgde Steven, ‘had zij haar
laatste rendez-vous met Ernest. Mijn moeder was voor haar doen opvallend
precies bij het vermelden van die datum, herinner ik mij,’ zei Steven. ‘Zij
spraken af in het station van Herentals. Mijn moeder, of de vrouw die míjn
moeder zou worden onder meer door niet met Ernest te trouwen, maakte Ernest
duidelijk dat zij elkaar nooit meer zouden kunnen zien. Ernest legde zich er
bij neer. En nu zegt mijn moeder,’ zei Steven, ‘dat ze daar al die jaren veel
spijt van heeft gehad. Zij bleef zo goed en zo kwaad mogelijk de gangen van
Ernest volgen. Ook nadat zij anderhalf jaar later mijn vader had ontmoet, vrij
snel met hem trouwde en vijf kinderen met hem had waarvan er twee al heel vroeg
stierven. Mijn moeder,’ zei Steven, ‘zei me dat hij het had begrepen. Er werden daar geen woorden
aan vuil gemaakt. In elk geval: het had allemaal heel anders kunnen verlopen.
Ook voor mij.’
Steven bestond. Hij zat voor me, aan een
kroegtafeltje, zijn glas was bijna leeg. Ik legde mijn hand op zijn hand. Hij
staarde even voor zich uit, keek dwars door me heen. Hij dacht zichtbaar na
over wat hij had verteld. Hij greep naar zijn pakje sigaretten. En sprak, terwijl
hij rechtstond:
‘Ernest is ergens halfweg de jaren zestig overleden.
Nog heel jong. Ik ga een sigaret roken.’
Steven ging achter mij om naar buiten en raakte
daarbij even mijn schouder aan.
Lees hier
LVO vanaf het begin