woensdag 3 juni 2015

op verhaal 53



Branding

…dat hij het met een zekere snelheid moest doen, liefst in één beweging, in een ononderbroken stroom van woorden die allemaal samengenomen een verhaal zouden vormen, een indruk zouden geven van hoe de tijd en zijn leven verliepen, en van zijn onvermogen om alles bij elkaar te houden en het niet als scherven op de bodem van zijn bestaan te zien uiteenspatten of, van spatten gesproken, als de aanrollende golven in de branding van de donkere zee op een zomeravond laat wanneer hij er zich, gedekt door duisternis, naakt in onderdompelt en vaste grond onder zijn voeten verliest en begint te zwemmen, met trage, plechtige schoolslagbewegingen, het hoofd boven het zilt en met in de verte de gerijde lichten van de haven. Het leven, zo denkt hij vaak, is als een zee die komt aanrollen en elke golf die breekt is een apart verhaal en daar sta je dan op dat strand en je probeert het verhaal van elke golf te noteren maar het gaat, hoe gestaag ook, te snel, daar is er alweer een en je bent nog met het vorige verhaal bezig en je mist het verband tussen beide en daar is er al een derde golf en je bent nog altijd met die eerste bezig en uiteindelijk, dat weet je nu al, zal je met een vage indruk overblijven, een gevoel van schromelijk maar onvermijdelijk tekortschieten want waar je wel wéét dat het leven een verzameling is van apart brekende golfverhalen en van de relaties daartussen en de verbanden en de elkaar door middel van het opspattende water en van de onderstroom bevruchtende en bezwangerende kruisbestuivingen – de zee als bron van alle leven –, daar houd je uiteindelijk niets anders over dan het besef dat daar de zee is en hier het strand waarop je naakt staat, gedekt door de duisternis en gereed om in de branding te stappen en de koude van het water te trotseren omdat je verlangt naar onderdompeling; hier het zand van het strand, de ontelbare korrels, en daar de zee en haar onpeilbare diepte en ginds de lichten van de haven en boven dat alles de sterren van een ongewoon heldere nacht met een maan in haar laatste kwartier die naar de einder zakt en straks in de zee zal ondergaan. Het is een schamel, elementair amalgaam, deze samenvoeging van elementen: aarde, lucht, water en vuur, terwijl alle nuances in al die opeenvolgende golven, waarvan er geen twee gelijk zijn, verloren gaan, voorgoed verloren gaan omdat geen mens er oog voor heeft, laat staan ze noteert – zodat ‘alles voorgoed in de vergetelheid ondergaat,’ zoals Julien Green in zijn dagboek optekende, ‘doordat niemand het de moeite waard vond het op te schrijven’. En daarom moet hij het doen. En hij mag zich daarbij geen getreuzel veroorloven, hij mag geen tijd verliezen want bij elke onderbreking breekt een golf onopgemerkt en wordt het verband tussen alle verhalen weer wat oninzichtelijker en daarom, zo overweegt hij, dat hij het met een zekere snelheid moest doen, liefst…