(…) om nog een paar uur in
totale verdoving door het grote venster naar buiten te staren, over het zwarte
water naar de kade en de haven met bootjes, de hoge populieren en een daarnaast
gelegen autospuiterij met diverse rolluiken, die kort daarvoor was gesloten
vanwege het gebrek aan de juiste vergunningen en papieren voor het aantal
illegale werknemers die meestal in de avonduren klusjes moesten klaren als er
zich weer eens iemand meldde met een auto die aanvankelijk wit maar de volgende
ochtend knalrood of kanariegeel de garage uit werd gereden, wat tekenend was
voor de louche buurt waarin ik toen woonde (…)
Rutger Pontzen, Nu ik, 263-264