maandag 22 juni 2015

idiosyncratische synesthesieën 37-39



37

Wanneer de vlotte kerel van het televisiereisprogramma me aanmaant om te ‘vertrekken’ en ‘mijn eigen’ Jeruzalem te vinden, moet ik onwillekeurig terugdenken aan de man die daarnet, niet op televisie maar tegenover mij op de trein, wegzakte en voor de hele wagon snurkte.


38

‘Jouw vader doet tegendraads’, zei de mooie jonge vrouw – of de jonge vrouw die ik mooi vond – die naast mij voor het rode oversteeklicht wachtte. Ze sprak tegen haar dochter in het zitje achterop haar fiets. Dan keek ze zijwaarts, om te zien wie naast haar stond en op die manier keken we elkaar een fractie van een seconde in de ogen. En dan, opnieuw naar het verkeerslicht kijkend, om te zien wanneer het weer op groen sprong: ‘Hij is een beetje zot.’ Ik hoorde, toen ik als eerste aan de oversteek begon, het kind achter mij schaterlachen.


39

‘Gehecht’, ‘Strasbourg’, en nog meer van die vreemde woordbeelden in één en dezelfde chat.