Laat mij nu maar eens even inzoomen op de eerste indrukken
bij mijn aankoop van Nu ik van Rutger
Pontzen.
Het eerste wat mij opviel was het bijzonder mooi vormgegeven
voorplat: we zien een reproductie van een realistisch schilderij (of misschien
is het een foto?) van een jongeman die, gezeten naast een deur, ons zijn rug
toont, terwijl hij zelf iets anders in de gaten houdt. Wellicht door een
sleutelgat, maar dat valt niet meteen op te maken. (Wel uit de titel van dit
werk, die in de colofon wordt vermeld: het gaat om ‘Keyhole’ van Erwin Olaf.
Een bezoek aan de website van Erwin Olaf maakt duidelijk dat Erwin Olaf een
fotograaf is.) Deze afbeelding, een foto dus bij nader inzien, bevat vooral
bruine, grijze en donkerblauwe tinten – een bijzonder charmerende combinatie.
In dit voorplatbeeld zijn met bijzondere typografische vaardigheid de letters
geplaatst die – met vette kapitalen – de titel en – in onderkast (behalve de
initialen) – de naam van de auteur communiceren. De naam van de auteur zegt mij
niets maar de titel treft mij meteen: nog voor de betekenis ervan tot mij
doordringt, besef ik dat hij een uitdaging vormt, op het provocatieve af, en
eigenlijk ook een programmaverklaring. Ik neem het boek vast, weeg het en draai
het om, op zoek naar nog een afbeelding, een die mij duidelijk moet maken wie
dan wel die 'IK' zal zijn, of wie die ‘IK’ heeft gecreëerd, die mij al meteen heeft
duidelijk gemaakt dat het nu aan hem
zal zijn. Want dat het een 'hem' is, een man dus, is voor mij boven alle
twijfel verheven – al besef ik, nu ik dit schrijf, dat ik op dat ogenblik, vóór
mijn lectuur van het boek, geen objectieve grond had om deze aanname, die
veeleer een gevoel was, te staven.
De auteursfoto op het achterplat toont een zelfbewuste (dit
is interpretatie!), al wat oudere man. Wijze maar getekende ogen, kortgeschoren
haar, kalend voorhoofd, joekelneus, grijzige stoppelbaard. Sceptische blik,
dito trek bij de mindhoeken. Zwart hemd met openstaande kraag. De foto is zwart-wit,
dat is belangrijk. Deze man is zeker ouder dan ikzelf ben, heb ik het gevoel. Ik
vind hiervan in de flaptekst een bevestiging, al schrik ik van het feit dat we
maar vier jaar in leeftijd verschillen. Wanneer ik in de flaptekst, die ik niet
lees maar enkel vluchtig scan, het woord 'debuut' zie staan, is mijn interesse om
voor de hand liggende redenen nog meer gewekt.
Ik open het boek, uiteraard voorzichtig want ik heb nog niet
tot aankoop beslist: het wordt mij, maar ook anderen, te koop aangeboden voor €
18,99. Ik laat mijn nog steeds niet lezende ogen over de bladspiegels gaan.
Meteen, hoe kan het ook anders, valt mij op dat deze 58-jarige debutant geen
alinea’s heeft gebruikt. En wanneer ik deze tekstblokken nog wat beter bekijk,
blijkt algauw dat dit proza, meer dan 250 bladzijden aan een stuk, uit één
massieve brok doorlopende tekst bestaat, zonder hoofdletters of punten, enkel gemarkeerd
door komma',s, puntkomma's, gedachtestrepen en hier en daar staat iets tussen
haakjes. Wat een pretentie!, is zo ongeveer mijn eerste, inwendig
geformuleerde, commentaar. Ik probeer een flard tekst te lezen, maar dat valt
niet mee: zo uit zijn context gerukt, is het bijzonder moeilijk om een
betekenis, laat staan een dwingend ritme te vatten – en dat laatste lijkt me toch
de enige manier wat dit soort teksten leesbaar kan maken, sterker nog, het moet
er een noodzakelijke kwaliteit van zijn want zonder valt zo'n constructie in
duigen. Maar dit boek is uitgegeven! En dan nog bij de prestigieuze uitgeverij
Querido! (Pas later, thuis op het internet, zal ik lezen dat Pontzen al vele
jaren kunstjournalist is bij de
Volkskrant en dat hij misschien op die manier gemakkelijker zijn literaire
worp heeft kunnen laten uitgeven – mocht ik dat in de boekwinkel al hebben
geweten, het zou mij allicht van de aanschaf van Nu ik hebben
weerhouden. (Nog later zie ik dat deze informatie ook op het achterplat te
lezen staat.))
Terug naar het achterplat, voor de wervende tekst aldaar.
Een lovende quote van Thomas Rosenboom – maar daar hoed ik mij altijd voor,
voor lovende quotes, want bij Wij en ik van Saskia de Coster en Tot ziens daarboven van Pierre Lemaitre werd ik ook misleid door
lovende quotes. Ik lees nu de flaptekst diagonaal en zie wat ik al
duizend keer heb aangekondigd gezien: ‘mijn verhaal’, ‘de dood’, ‘mijn familie’
– en ik besef dat ikzelf dezer dagen met precies hetzelfde bezig ben.
Dus koop ik het boek. De risicovolle pretentieuze
grammaticale optie, de innemende auteursfoto, de zeer goede titel en, wellicht vooral,
de overeenkomsten met mijn eigen preoccupaties hebben mij overtuigd.
Ik heb intussen Nu ik gelezen en ik wil daar ook iets
over kwijt. Morgen als ’t God belieft.