VADERDAG
Dezer dagen wordt, naar verluidt, vaderdag gevierd. Althans de
commerciële uitgave ervan, maar die haalt per definitie de bovenhand; de
commercie zegeviert overal. Ik zei naar verluidt: als vader hoor ik niet op de
hoogte te zijn. Wat ik natuurlijk wél ben, want ik mag dan ook het grootste
misprijzen hebben voor het opgefokte commerçantengedoe dat niets te onbenullig
vindt om er een lucratief feestje rond te bouwen, ik kan mijn hart niet
beletten sneller te kloppen bij het luttele vooruitzicht in de bloemetjes te
zullen worden gezet.
De voorbereidingen zijn al volop aan de gang, stelde ik vanmorgen tot
mijn grote voldoening vast. Mijn jongste zoon, drie jaar en nog wat, repeteerde
een vaderdagliedje. En zijn broer, vijfenhalf, praatte in al zijn ijver zijn
neus voorbij. Dat ik zondag zou mogen uitslapen en dat hij mijn stoel ging
versieren. Zondag, stelde hij mij in het vooruitzicht, ging hij mij
‘verwennen’. Of ik dan ook sigaren moest roken? (Om de een of andere reden
associeer ik vaderdag met sigaren; voer voor psychologen.) De kleine
wenkbrauwtjes trokken zich samen in een frons van misprijzen. ‘Neen,’ zei hij,
‘dat is van vroeger.’ Let wel, de opmerking sloeg niet op mij, ik heb nooit
sigaren gerookt. Hij bedoelde het in ‘t algemeen: sigaren roken is iets van
vroeger. Dat doe je niet meer, leren ze vandaag op school. Zou de tabakshandel
zijn boontjes nog te week leggen op vaderdag?
Kome wat komt, morgen, ik zal alles met grote welwillendheid ondergaan.
Het wordt echter moeilijk een mooier cadeau te verzinnen dan dit ochtendlijke
tafereel.
Twintig jaar geleden verschenen in De
Standaard van 9 juni 1995